ECLI:NL:CRVB:2020:1529
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang
Op 8 juli 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/4065 WIA-PV. Dit hoger beroep was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 juni 2018, met zaaknummer 17/3812. De appellant, die niet bij naam is genoemd, had beroep ingesteld tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Tijdens de zitting waren de appellant en zijn vertegenwoordiger, J. van Wingerde, aanwezig, evenals mr. G.J. Sjoer namens het Uwv. De zitting werd geleid door mr. H.G. Rottier, met L.E. König als griffier.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak benadrukt dat voor ontvankelijkheid van een hoger beroep vereist is dat er sprake is van procesbelang. Dit betekent dat het resultaat dat de indiener van het beroepschrift nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en dat dit resultaat feitelijke betekenis heeft voor de indiener. De Raad heeft vastgesteld dat het belang van de appellant in deze zaak gelegen was in een onzekere toekomstige gebeurtenis, namelijk dat hij mogelijk hinder of nadeel zou ondervinden van de eerder toegekende WIA-uitkering bij het verwerven van arbeid in de toekomst. De appellant heeft echter niet kunnen onderbouwen dat dit daadwerkelijk het geval zou zijn.
De Raad concludeert dat er geen sprake is van procesbelang, aangezien het belang van de appellant louter formeel of principieel van aard is. Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht.