ECLI:NL:CRVB:2020:1524

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
19/2580 WW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen herzienings- en terugvorderingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard; termijn voor bezwaar begint pas na bekendmaking aan gemachtigde

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een bezwaar van een betrokkene tegen een herzienings- en terugvorderingsbesluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 10 september 2014. Het Uwv had het bezwaar van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, omdat de besluiten niet aangetekend waren verzonden en er geen deugdelijke verzendadministratie was. De rechtbank heeft het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan het Uwv om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en vastgesteld dat de besluiten van 10 september 2014 pas op 1 maart 2018 aan de gemachtigde van de betrokkene zijn bekendgemaakt. Dit betekent dat de termijn van zes weken voor het indienen van bezwaar pas op dat moment is gaan lopen. Het bezwaarschrift van 27 maart 2018 is derhalve tijdig ingediend. Het Uwv had betoogd dat het bezwaar niet tijdig was omdat het niet zo spoedig mogelijk na ontvangst van de besluiten op 5 maart 2018 was ingediend, maar dit argument werd door de Raad verworpen. De Raad oordeelde dat de rechtspraak waar het Uwv naar verwees niet van toepassing was op deze situatie.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.050,-, en legt een griffierecht van € 519,- op aan het Uwv.

Uitspraak

19.2580 WW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2019, 18/4369 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 10 juli 2020
Zitting heeft: M. Schoneveld
Griffier: C.I. Heijkoop
Het Uwv heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.
Voor betrokkene is mr. F.R.G. Keijzer, advocaat, verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de door betrokkene in hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.050,-;
  • bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 519,- wordt geheven.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij beslissing op bezwaar van 23 mei 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het herzienings- en terugvorderingsbesluit van 10 september 2014 enerzijds en tegen het boetebesluit 10 september 2014 anderzijds niet-ontvankelijk verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak – met overwegingen over griffierecht en proceskosten – het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak.
3. Niet in geschil is dat de besluiten van 10 september 2014 niet aangetekend aan betrokkene zijn verzonden. Evenmin is in geschil dat het Uwv niet beschikt over een deugdelijke verzendadministratie. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen contra‑indicaties zijn waaruit kan worden afgeleid dat betrokkene de besluiten van 10 september 2014 wel moet hebben ontvangen. Het invullen en terugsturen van het inkomens- en vermogensformulier (iko-formulier) vormt op zichzelf geen zodanige concrete aanwijzing dat betrokkene de besluiten van 10 september 2014 moet hebben ontvangen. Dit geldt ook voor het op verzoek van het Uwv aanvullen van dit formulier. De omstandigheid dat het Uwv in een periode van ruim drie jaar meerdere brieven en besluiten aan betrokkene heeft gezonden, zoals betalingsherinneringen, aanmaningen en een dwangbevel, levert ook geen concrete aanwijzing op voor de ontvangst van de besluiten van 10 september 2014.
4. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat eerst met de toezending van de besluiten aan de gemachtigde van betrokkene op 1 maart 2018 deze besluiten bekend zijn gemaakt, zodat op dat moment de termijn van zes weken voor het maken van bezwaar is gaan lopen. Het bezwaarschrift van 27 maart 2018 is dan ook tijdig ingediend. Het Uwv heeft in dit kader onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 31 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1354, gesteld dat het bezwaar niet tijdig is omdat niet zo spoedig mogelijk na ontvangst van de besluiten op 5 maart 2018 bezwaar is gemaakt. Dit betoog slaagt niet. Deze rechtspraak is niet op deze situatie van toepassing. Anders dan in het voorliggende geval stond in dat geval de verzending van het betreffende besluit naar het juiste adres vast en ging ook het Uwv ervan uit dat betrokkene pas later bekend was geworden met dat besluit.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier. Het lid van de enkelvoudige kamer.
(getekend) C.I. Heijkoop (getekend) M. Schoneveld