Uitspraak
19.2580 WW-PV
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de door betrokkene in hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.050,-;
- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 519,- wordt geheven.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een bezwaar van een betrokkene tegen een herzienings- en terugvorderingsbesluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 10 september 2014. Het Uwv had het bezwaar van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, omdat de besluiten niet aangetekend waren verzonden en er geen deugdelijke verzendadministratie was. De rechtbank heeft het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan het Uwv om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en vastgesteld dat de besluiten van 10 september 2014 pas op 1 maart 2018 aan de gemachtigde van de betrokkene zijn bekendgemaakt. Dit betekent dat de termijn van zes weken voor het indienen van bezwaar pas op dat moment is gaan lopen. Het bezwaarschrift van 27 maart 2018 is derhalve tijdig ingediend. Het Uwv had betoogd dat het bezwaar niet tijdig was omdat het niet zo spoedig mogelijk na ontvangst van de besluiten op 5 maart 2018 was ingediend, maar dit argument werd door de Raad verworpen. De Raad oordeelde dat de rechtspraak waar het Uwv naar verwees niet van toepassing was op deze situatie.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.050,-, en legt een griffierecht van € 519,- op aan het Uwv.