ECLI:NL:CRVB:2020:1522

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
19/1577 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van reorganisatieontslag van ambtenaar en de geldigheid van overgedragen taken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, een ambtenaar bij de gemeente Heumen, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders om hem per 1 januari 2018 eervol ontslag te verlenen in het kader van een reorganisatie. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het ontslagbesluit ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Raad oordeelde dat de appellant onvoldoende had aangetoond dat het voor hem berekende percentage van 55% aan overgedragen taken onjuist was. De Raad bevestigde dat reorganisatieontslag ook kan worden verleend aan medewerkers die arbeidsongeschikt zijn, mits aan de voorwaarden voor reorganisatieontslag wordt voldaan. De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op oneigenlijke gronden was ontslagen en dat het ontslagbesluit in overeenstemming was met de geldende procedures. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

19.1577 AW

Datum uitspraak: 16 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
4 maart 2019, 18/2098 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heumen (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Namens het college heeft mr. J.C.M. de Roover, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
2.1.
Appellant was in vaste dienst aangesteld bij de gemeente Heumen voor 32 uur per week, laatstelijk in de functie van [naam functie].
2.2.
Bij besluit van 20 september 2017 (ontslagbesluit) heeft het college met toepassing van artikel 8:3 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) appellant per 1 januari 2018 eervol ontslag verleend onder de voorwaarde dat hij per gelijke datum wordt aangesteld bij de [naam dienst] Regio [regio] ([naam dienst]).
2.3.
Nadat het voornemen daartoe aan appellant kenbaar was gemaakt en op 20 juli 2017 met hem een plaatsingsgesprek was gevoerd, is appellant per 1 januari 2018 bij de [naam dienst] aangesteld in de normfunctie van [naam normfunctie] met de hoofdtaakomschrijving [omschrijving].
2.4.
Bij besluit van 8 maart 2018 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het ontslagbesluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van schade afgewezen. De rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen. Het college heeft de taken vergunningverlening, toezicht en handhaving op het gebied van bouwen, ruimtelijke ordening, inritten, kappen en slopen (BRIKS-taken) per 1 januari 2018 belegd bij de [naam dienst]. Het college heeft de taken van alle medewerkers die onder meer belast zijn met BRIKS-taken geïnventariseerd en opgenomen in een overzicht. Appellant heeft het voor hem berekende percentage van 55% aan BRIKS-taken op onvoldoende wijze weerlegd. Er kan dan ook van worden uitgegaan dat per 1 januari 2018 55% van het takenpakket van appellant is overgedragen aan de [naam dienst]. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het reorganisatieontslag stand houdt.
4. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Appellant voert aan dat hij vooringenomen is bejegend en is van oordeel dat dit zeer relevant is geweest voor de afweging welke medewerkers voor reorganisatieontslag zijn voorgedragen. De Raad volgt appellant hierin niet. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen ligt uitsluitend de rechtmatigheid van het reorganisatieontslag ter beoordeling voor. Wat appellant heeft aangevoerd over de verhouding met zijn leidinggevende levert onvoldoende grond op voor het oordeel dat appellant op oneigenlijke gronden zou zijn ontslagen. Uit het ontslagbesluit en de daaraan ten grondslag liggende stukken blijkt dat de aard van de werkzaamheden van appellant bepalend is geweest voor zijn overgang naar de [naam dienst].
5.2.
Appellant heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het overzicht dat het college heeft opgesteld van de taken van alle medewerkers die onder meer belast zijn met BRIKS-taken (het overzicht) niet klopt en dat zijn takenpakket voor slechts ongeveer 35% uit BRIKS-taken bestond. Ook hierin volgt de Raad appellant niet.
5.2.1.
Verweerder heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat het overzicht is gebaseerd op de jaarlijks opgemaakte en met de medewerkers kortgesloten werkplannen, taakverdelingen en functioneringsgesprekken. Daarbij is uitgegaan van de taakomschrijvingen en zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de feitelijke werkzaamheden. Het overzicht is op 10 mei 2016 aan de betrokken medewerkers gecommuniceerd. Het college heeft ter zitting van de rechtbank verklaard geen reacties te hebben gekregen op het overzicht. Appellant heeft dat niet weersproken. Appellant heeft gesteld dat hij het overzicht tijdens het gesprek van 20 juli 2017 voor het eerst heeft gezien. Uit het verslag van dat gesprek blijkt niet dat het overzicht in dat gesprek aan de orde is geweest, noch dat appellant, zoals hij stelt, toen opmerkingen bij het overzicht heeft gemaakt.
5.2.2.
In het overzicht is bij appellant onder meer vermeld: “Informatiebalie – BRIKS + Asbest 100 uur”. Appellant heeft ontkend dat hij 2,5 uur aan de balie heeft gewerkt. Het college heeft gesteld dat het gaat om ondersteuning aan de balie over BRIKS werkzaamheden. Appellant heeft erkend dat het wel voorkwam dat hij als beleidsmedewerker in de backoffice een vraag kreeg van de baliemedewerker. De Raad maakt hieruit op dat appellant niet wekelijks gedurende 2,5 uur de balie bemande, maar wel regelmatig vragen ter beantwoording kreeg doorgespeeld van de baliemedewerker. Dat aan deze taak op jaarbasis 100 uren worden toegerekend komt de Raad niet onaannemelijk voor.
5.2.3.
Verder heeft appellant gesteld dat zijn beleidswerk, anders dan het college stelt, niet incidenteel was. De Raad stelt vast dat een aantal rubrieken in het overzicht duiden op beleidstaken: ondersteuning college van B&W (beleidsadvisering) 150 uur, ruimtelijke ordening niet declarabel (bestemmingsplan + procedure afwijken bestemmingsplan + planschade + beleid) 40 uur, project Erfgoedbeleid 50 uur. Appellant heeft echter niet aannemelijk kunnen maken dat de rubrieken die de BRIKS-taken betreffen tevens beleidstaken omvatten die niet zouden mogen meetellen bij de vaststelling van het percentage BRIKS-taken.
5.2.4.
Op grond van het voorgaande is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellant het voor hem berekende percentage van 55% onvoldoende heeft weerlegd en dat er dan ook van kan worden uitgegaan dat per 1 januari 2018 55% van het takenpakket van appellant is overgedragen aan de [naam dienst].
5.3.
Appellant heeft aangevoerd dat het ontslagbesluit is genomen toen hij ziek was. Deze grond treft geen doel. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, kan ontslag wegens reorganisatie ook worden verleend als de medewerker arbeidsongeschikt is. Bepalend is of wordt voldaan aan de voorwaarden voor een reorganisatieontslag. Uit 5.2.1 tot en met 5.2.4 volgt dat dit het geval is. Anders dan appellant stelt, is het niet in strijd met goed werkgeverschap dat vervolgens tot reorganisatieontslag wordt overgegaan terwijl betrokkene ziek is.
5.4.
Appellant heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het ontslagbesluit op een aantal punten in strijd is met de in het sociaal statuut van de gemeente Heumen voorgeschreven procedure. Deze grond slaagt niet.
5.4.1.
De stelling dat aan appellant geen passende functie zou zijn aangeboden, moet buiten beschouwing blijven nu deze niet ziet op het ontslagbesluit, maar op de aanstelling bij de [naam dienst]. Tegen die aanstelling is appellant niet in rechte opgekomen.
5.4.2.
Anders dan appellant aanvoert, behoeft een sociaal plan op grond van artikel 2:3, tweede lid, van het sociaal statuut van de gemeente Heumen (het statuut) alleen te worden opgesteld als het georganiseerd overleg daartoe aanleiding ziet. Dat dit het geval was, is gesteld noch gebleken.
5.4.3.
De stelling van appellant dat de ondernemingsraad in strijd met artikel 2:4, derde lid, van het statuut niet tijdig om advies is gevraagd kan niet leiden tot het oordeel dat het ontslagbesluit in strijd is met de in het statuut voorgeschreven procedure. Uit artikel 2:3 van het statuut maakt de Raad op dat de personele gevolgen van de organisatiewijziging tot de primaire competentie van het georganiseerd overleg en niet tot die van de ondernemingsraad behoren. Dat het georganiseerd overleg op 19 juni 2017 heeft ingestemd met een nota waarin onder meer de personele en rechtspositionele consequenties van de organisatiewijziging zijn uiteengezet heeft appellant niet betwist.
5.4.4.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hem als overgangskandidaat de gelegenheid had moeten worden geboden om zijn belangstelling kenbaar te maken voor een passende functie binnen de gemeente Heumen. Het college heeft in reactie hierop gesteld dat er in de betreffende periode geen passende functies vacant waren en ook geen functies die met training of scholing passend te maken waren. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet juist zou zijn en heeft in de betreffende periode zelf ook niet gesolliciteerd op vacatures binnen de gemeente Heumen.
5.5.
Appellant heeft aangevoerd dat op grond van artikel 8:3 van de CAR/UWO alleen reorganisatieontslag plaatsvindt als de functie van de betrokkene na de reorganisatie niet terugkomt. De gemeente Heumen hanteert echter generieke functieomschrijvingen en de functie van beleidsmedewerker bestaat nog steeds. Deze grond slaagt niet. Zoals het college terecht heeft aangevoerd, betekent het hanteren van generieke functieomschrijvingen niet dat beleidsmedewerkers zonder meer onderling uitwisselbaar zijn. Bepalend voor de vraag of het reorganisatieontslag op goede gronden is verleend is het takenpakket van de betreffende beleidsmedewerker in relatie tot de taken die overgaan naar de [naam dienst]. Zoals in 5.2.4 is overwogen, is 55% van het takenpakket van appellant overgegaan naar de [naam dienst]. Daarmee staat vast dat een substantieel deel van de functie van appellant door de organisatiewijziging is komen te vervallen. Ten aanzien van de stellingen van appellant over het Van Werk Naar Werk-traject overweegt de Raad dat uit de stukken blijkt dat het college zich voldoende heeft ingespannen om appellant naar een andere functie te begeleiden.
5.6.
Wat appellant verder nog heeft aangevoerd leidt de Raad niet tot een ander oordeel.
5.7.
Uit 5.1 tot en met 5.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en
N.J. van Vulpen-Grootjans en K.H. Sanders als leden, in aanwezigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2020.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) P.W.J. Hospel