Uitspraak
19 3239 MAW
19 juni 2019, 18/6816 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, een beroepsmilitair, had verzocht om een aanvullende vergoeding op grond van artikel 60b van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) voor de beperking van zijn bewegingsvrijheid, die hij ervoer door het opleggen van consignatie door de commandant. De commandant had dit verzoek afgewezen, met de argumentatie dat de beperking van de bewegingsvrijheid niet voortvloeide uit de taakstelling van de krijgsmacht en dat de subjectieve beleving van appellant hierin geen rol mocht spelen. De Raad oordeelde dat de commandant terecht had gesteld dat het beroep op appellant niet voortvloeide uit de taakstelling van de krijgsmacht, en dat de vergoedingen voor consignatie niet gecombineerd konden worden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van appellant ongegrond was verklaard. De Raad benadrukte dat de voorwaarden voor toekenning van een consignatievergoeding zijn vastgelegd in het AMAR en de Regeling vergoeding voor overwerk, onregelmatigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid (VROB). De uitspraak concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.