ECLI:NL:CRVB:2020:1466

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
18/3972 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten babyuitzet en verhuizing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 21 maart 2001 bijstand ontvangt, had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van babyspullen en voor de kosten van de eerste huur en stofferingskosten bij het betrekken van een nieuwe woning. De aanvragen werden door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen, omdat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft de beroepen tegen deze besluiten ongegrond verklaard.

De Raad overweegt dat bij de beoordeling van aanvragen voor bijzondere bijstand eerst moet worden vastgesteld of de kosten zich voordoen en of deze noodzakelijk zijn. Vervolgens moet worden beoordeeld of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. In dit geval heeft de Raad geoordeeld dat appellante had kunnen reserveren voor de kosten van de babyuitzet, aangezien zij al lange tijd bijstand ontving en de aanstaande gezinsuitbreiding voorzienbaar was. Ook voor de verhuizing waren er geen bijzondere omstandigheden die een plotselinge verhuizing noodzakelijk maakten. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en wijst de hoger beroepen af.

De uitspraak benadrukt dat het aan de aanvrager is om aan te tonen dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18 3972 PW, 19/2719 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 14 juli 2020
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van
22 juni 2018, 18/529 (aangevallen uitspraak 1) en van 10 mei 2019, 18/6084 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. I. van Baaren, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft in de zaak 18/3972 PW een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 21 maart 2001 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Appellante heeft op 12 juni 2017 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van babyspullen voor haar vierde kind, waarvan zij verwacht dat het op 12 juli 2017 zal worden geboren.
1.3.
Bij besluit van 24 augustus 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 december 2017 (bestreden besluit 1) heeft het college de aanvraag afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten voor een babyuitzet behoren tot de incidenteel voorkomende kosten van het bestaan die uit het inkomen dienen te worden bestreden. Afzonderlijke bijstandsverlening is alleen mogelijk als de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Dit is in het geval van appellante niet zo. Het feit dat het oudste kind van appellante ruim 20 jaar is en zij de babyspullen niet meer zou kunnen gebruiken is geen bijzondere omstandigheid. Dat appellante extra kosten heeft gehad vanwege verkeersongevallen is niet onderbouwd. Bovendien is niet gebleken dat zij de kosten voor de babyspullen niet door middel van gespreide betaling achteraf kan betalen.
1.4.
Appellante heeft op 27 juni 2018 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de eerste huur en stofferingskosten in verband met het betrekken van een nieuwe woning.
1.5.
Bij besluiten van 16 juli 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 november 2018 (bestreden besluit 2) heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college onder meer ten grondslag gelegd dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, omdat er geen noodzaak was voor de verhuizing.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW moet eerst worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak worden zowel de kosten van een babyuitzet als de kosten van een verhuizing tot de incidentele algemene kosten van het bestaan gerekend, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan (uitspraak van 19 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1586 en uitspraak van 26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2813). Ook als voor het maken van deze kosten een objectieve noodzaak bestaat kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Of iemand voor de kosten heeft kunnen reserveren of de kosten via gespreide betaling achteraf kan voldoen, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Het geschil spitst zich in beide zaken toe op de vraag of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
De rechtbank heeft in aangevallen uitspraak 1 over de kosten van de babyuitzet terecht geoordeeld dat van zodanige bijzondere omstandigheden geen sprake was. Appellante heeft vanaf 21 maart 2001 onafgebroken bijstand ontvangen. Vanaf het moment dat zij zwanger was, kon zij voorzien dat zij kosten zou moeten maken. Zij had dan ook voor deze kosten kunnen reserveren, of die kunnen betalen door middel van gespreide betaling achteraf. Appellante heeft haar stelling dat zij niet kon reserveren omdat zij slachtoffer is van verschillende verkeersongelukken, waardoor zij kosten heeft gemaakt die niet zijn vergoed, niet onderbouwd. Uit het medisch advies dat appellante heeft overgelegd blijkt wel dat zij schouderklachten heeft nadat zij op 19 november 2015 is aangereden door een voertuig, maar daaruit blijkt niet dat zij kosten heeft moeten maken die niet zijn vergoed.
4.4.
De rechtbank heeft in aangevallen uitspraak 2 over de kosten van de verhuizing ook terecht geoordeeld dat van bijzondere omstandigheden geen sprake was. Er zijn geen bijzondere medische of sociale redenen gebleken die een plotselinge verhuizing noodzakelijk maakten. De aanstaande gezinsuitbreiding en de lichamelijke beperkingen waren appellante al langer bekend. Ook heeft appellante tijdens een telefoongesprek op 12 juli 2018 verklaard dat zij al langer op zoek is naar een andere woning. De kosten waren dus voorzienbaar en zij heeft daar al langer voor kunnen reserveren. Het college was ook niet gehouden een huisbezoek af te leggen. Het is immers aan appellante om aannemelijk te maken dat deze kosten uit bijzondere omstandigheden voortvloeien. Als appellante had willen laten zien hoe haar woning eruit zag, had zij bijvoorbeeld foto’s aan het college kunnen toesturen.
4.5.
Appellante heeft verder in beide zaken aangevoerd dat het college het begrip bijzondere omstandigheden vanuit het oogpunt van armoedebestrijding te beperkt heeft uitgelegd. Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, kan deze grond niet slagen.
4.6.
De hoger beroepen tegen de aangevallen uitspraken slagen niet, zodat deze moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2020.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) R.B.E. van Nimwegen