ECLI:NL:CRVB:2020:1427
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid zorgkantoor tot lager vaststellen van persoonsgebonden budget en terugvordering onverschuldigd betaalde voorschotten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een appellante die in beroep ging tegen de beslissing van het zorgkantoor om haar persoonsgebonden budget (pgb) voor 2014 op nihil vast te stellen en onverschuldigd betaalde voorschotten van € 38.293,55 terug te vorderen. De rechtbank had geoordeeld dat het zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen, omdat appellante de aan het pgb verbonden verplichtingen niet was nagekomen. De Raad onderschrijft dit oordeel en verwijst naar de overwegingen van de rechtbank.
Appellante had aanvullende stukken overgelegd in hoger beroep, waaronder een verklaring van haar broer en belastingdocumenten, maar de Raad oordeelt dat deze stukken niet voldoende duidelijkheid bieden over de besteding van het pgb aan AWBZ-zorg. De Raad benadrukt dat de bewijslast bij de verzekerde ligt en dat als niet voldoende aannemelijk kan worden gemaakt dat de zorg daadwerkelijk is verleend en betaald, het belang van handhaving van de verplichtingen voorrang heeft.
De Raad concludeert dat het zorgkantoor terecht gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het pgb op nihil vast te stellen en de terugvordering van de voorschotten te handhaven. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.