ECLI:NL:CRVB:2020:1411
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde voorschotten in het kader van persoonsgebonden budget (pgb) en de verplichtingen van de budgethouder
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten door het zorgkantoor aan appellant, die een persoonsgebonden budget (pgb) had ontvangen op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het zorgkantoor had het pgb voor 2014 op nihil vastgesteld, omdat appellant niet had voldaan aan de aan het pgb verbonden verplichtingen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en de onverschuldigd betaalde voorschotten terug te vorderen. De Raad onderschrijft dit oordeel en verwijst naar de overwegingen van de rechtbank.
De Raad benadrukt dat de eigen verantwoordelijkheid van de budgethouder voorop staat bij de verantwoording van de besteding van het pgb. Appellant had niet voldoende aannemelijk gemaakt dat het pgb was besteed aan AWBZ-zorg. De rechtbank had geen aanleiding gezien om te oordelen dat het zorgkantoor niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot terugvordering gebruik heeft mogen maken. De Raad bevestigt dat de bewijslast bij appellant ligt en dat hij niet heeft aangetoond dat de zorg daadwerkelijk is verleend en betaald. De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.