ECLI:NL:CRVB:2020:1380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
19/1587 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van het onderzoek naar passende arbeid voor een langdurig zieke ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een ambtenaar die sinds 29 augustus 2013 langdurig ziek is en die in 2018 eervol ontslag heeft gekregen wegens gedeeltelijke ongeschiktheid voor haar functie. De Raad oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar passende arbeid voor de appellante in zowel het eerste als het tweede spoor. De Raad concludeert dat het college niet heeft verzuimd om uitvoering te geven aan de adviezen van de arbeidsdeskundige, die in zijn rapport van 24 april 2017 had geadviseerd om onderzoek te doen naar mogelijkheden binnen de gemeente. Echter, de kans op het vinden van passende functies binnen de gemeente was zeer gering, en de tijdelijke re-integratiewerkzaamheden werden als ongeschikt beschouwd. Het college heeft voldaan aan de inspanningsplicht om passende werkzaamheden te vinden, en er zijn geen herplaatsingsmogelijkheden buiten de gemeente aangetoond. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van de appellante af.

Uitspraak

19.1587 AW

Datum uitspraak: 2 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 februari 2019, 18/3279 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Bots hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
1.2.
Appellante was vanaf 1 november 2007 werkzaam bij de gemeente Rotterdam, laatstelijk in de functie van [functie 1] bij de afdeling [afdeling] van het cluster [cluster].
1.3.
Vanaf 29 augustus 2013 is appellante langdurig ziek geweest. Bij besluit van 6 augustus 2015 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) de beslissing op de aanvraag van appellante op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) uitgesteld en aan het college tot 30 augustus 2016 een loonsanctie opgelegd. Bij besluit van 10 december 2015 heeft het UWV het door het college tegen de loonsanctie gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Bij besluit van 15 maart 2017 is aan appellante een WIA-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 79,7%. Daarbij is een urenbeperking van gemiddeld 4 uur per dag en 20 uur per week vastgesteld en zijn functies voor haar geselecteerd.
1.5.
De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 24 april 2017 te kennen gegeven dat er gezien de gestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 februari 2017 zeer geringe mogelijkheden tot het verrichten van structureel passende werkzaamheden bij het college zijn. Geadviseerd wordt onderzoek te doen naar mogelijkheden buiten de eigen organisatie door middel van het inschakelen van een extern re-integratietraject. Met ingang van 15 juni 2017 is het tweede spoor ingezet via outplacementbureau Van Ede & Partners. Het traject liep tot 18 januari 2018 en op 24 februari 2018 is het eindverslag opgemaakt. Daarin is geconstateerd dat appellante uitstekend inzetbaar kan zijn in een dienstverband van zes tot acht uur per week maar dat organisaties hiertoe niet zonder meer bereid zijn en het zelfs voor de gemeente Rotterdam onhaalbaar is gebleken.
1.6.
Bij e-mail van 21 december 2017 heeft het team Mobiliteit van de gemeente Rotterdam appellante meegedeeld dat de vacaturehouder niet verder gaat met haar sollicitatie voor de vacature Oproepkracht [functie 2] bij het Fonds [Fonds].
1.7.
Na daartoe een voornemen kenbaar te hebben gemaakt, waarop appellante haar zienswijze heeft gegeven, heeft het college appellante bij besluit van 12 januari 2018 op grond van artikel 90bis, eerste, tweede en negende lid, van het Ambtenarenreglement Rotterdam (AR) in samenhang met artikel 97 van het AR, vanaf twee maanden plus één dag na
12 januari 2018, eervol ontslag verleend wegens gedeeltelijke ongeschiktheid voor de vervulling van haar betrekking wegens ziekte.
1.8.
Bij besluit van 14 mei 2018 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 21 december 2017 en 12 januari 2018 overeenkomstig het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 90bis, eerste lid, van het AR kan aan de ambtenaar ontslag worden verleend op grond van gedeeltelijke ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ziekte mede verstaan gebreken.
Op grond van het tweede lid mag ontslag als bedoeld in het eerste lid slechts plaatsvinden indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte gedurende een periode van 36 maanden;
b. het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de ambtenaar binnen de gemeentelijke dienst passende arbeid op te dragen, als bedoeld in artikel 54.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 23 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1223) moeten voorschriften over het herplaatsingsonderzoek als hier bedoeld, nauwlettend worden nageleefd. Het herplaatsingsonderzoek moet zorgvuldig worden uitgevoerd, waarbij elke reële mogelijkheid tot herplaatsing moet worden aangegrepen.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of het college aan de vereisten gesteld in artikel 90bis, tweede lid, aanhef en onder b, van het AR heeft voldaan.
4.4.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het college zorgvuldig onderzoek naar passende arbeid voor appellante in het eerste en het tweede spoor heeft verricht en het niet mogelijk is gebleken haar passende arbeid op te dragen. Anders dan appellante heeft aangevoerd, heeft het college niet verzuimd uitvoering te geven aan de adviezen van de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 24 april 2017. Weliswaar is daarin geadviseerd onderzoek binnen de gemeente te starten naar een passende functie, maar daarbij is tegelijk opgemerkt dat de kans van slagen zeer gering is, nu de door het UWV geschikt geachte functies niet binnen de gemeente te vinden zijn en ook de huidige tijdelijke
re-integratiewerkzaamheden niet geschikt te achten zijn, zodat een extern re-integratietraject aan de orde is. Uit het rapport van Van Ede & Partners blijkt dat er ook geen herplaatsingsmogelijkheden waren buiten de gemeente. De functie van [functie 2] bij de [naam Stichting] heeft een zodanig kleine betrekkingsomvang dat het niet als een reële mogelijkheid tot herplaatsing kan worden aangemerkt. Het college hoefde dan ook niet te bewerkstelligen dat appellante die functie, al dan niet op basis van detachering, kon gaan uitoefenen. De conclusie is dat het college heeft voldaan aan de ingevolge artikel 90bis, tweede lid, aanhef en onder b, van het AR vereiste inspanningsplicht om voor haar passende werkzaamheden binnen de gemeente te vinden. Anders dan appellante heeft aangevoerd is, gelet op het vorenstaande, niet gebleken dat het college daarbij onvoldoende acht heeft geslagen op de vastgestelde zeer beperkte arbeidsmogelijkheden van appellante.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) P.W.J. Hospel