ECLI:NL:CRVB:2020:1344
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van de Sociale verzekeringsbank om medewerking te verlenen aan een regularisatieovereenkomst voor de jaren 2010 en 2012
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een regularisatieovereenkomst voor de jaren 2010 en 2012. Betrokkene had verzocht om deze overeenkomst om te waarborgen dat de Luxemburgse socialeverzekeringswetgeving op hem van toepassing zou blijven. De Svb stelde zich op het standpunt dat betrokkene vanaf 2 maart 2009 redelijkerwijs had kunnen weten dat de Nederlandse socialeverzekeringswetgeving op hem van toepassing was, gezien zijn dienstverband met een Luxemburgse rederij.
De rechtbank had het beroep van betrokkene ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de Nederlandse rechter geen inhoudelijk oordeel kon geven over de weigering van de Luxemburgse autoriteit om een regularisatieovereenkomst te sluiten. In hoger beroep heeft betrokkene zich verzet tegen deze beslissing en schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft geoordeeld dat de Svb terecht heeft geweigerd om medewerking te verlenen aan de regularisatieovereenkomst, en dat de rechtbank de beslissing van de Svb terecht in stand heeft gelaten.
De Raad heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn in de procedure is overschreden en heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- aan betrokkene. Daarnaast zijn de proceskosten van betrokkene voor het indienen van het verzoek tot schadevergoeding toegewezen, tot een bedrag van € 262,50. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, met verbetering van de gronden.