5.6.In de tweede plaats wordt verwezen naar het arrest Bergemann. Dit arrest is gewezen onder de vigeur van Vo 1408/71, meer in het bijzonder artikel 71, eerste lid, sub b-ii, maar heeft naar het oordeel van de Raad zijn betekenis behouden voor de uitleg van de rechtsvraag die in dit geding aan de orde is. In dat arrest ging het om een vrouw die in Nederland woonde en werkte en in de laatste maand van haar dienstbetrekking tijdens haar verlofperiode om gezinsredenen verhuisde naar Duitsland. Zij verhuisde dus naar Duitsland toen zij nog wel een dienstverband had maar feitelijk geen werkzaamheden meer verrichtte. Het Hof heeft op die situatie, waarin een werknemer tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden zijn woonplaats om gezinsredenen overbrengt naar een andere lidstaat, artikel 71, eerste lid, sub b‑ii, van Vo 1408/71, de voorloper van artikel 65 van Vo 883/2004, van toepassing geacht.
5.6.1.Het Uwv is van mening dat ook uit het arrest Bergemann blijkt dat het in genoemde bepalingen moet gaan om het feitelijk verrichten van de laatste werkzaamheden. Volgens het Uwv heeft het Hof, hoewel artikel 71, eerste lid, sub b-ii, van Vo 1408/71 in beginsel niet op haar situatie van toepassing was, Bergemann vanwege de gezinsredenen die ten grondslag lagen aan de verhuizing naar Duitsland, toch onder de werkingssfeer van genoemd artikel willen brengen, omdat zij in die lidstaat de beste kansen had op werkhervatting. Als een verzekerde tijdens de periode waarin niet meer feitelijk wordt gewerkt naar een andere lidstaat verhuist, zijn volgens het Uwv artikel 71, eerste lid, sub b-ii, van Vo 1408/71 en artikel 65 van Vo 883/2004 alleen van toepassing als deze verhuizing om gezinsredenen plaatsvindt.
5.6.2.De Raad meent echter dat uit het arrest Bergemann ook zou kunnen worden gedestilleerd dat met de zinsnede “het verrichten van zijn laatste werkzaamheden” niet uitsluitend wordt gedoeld op het feitelijk verrichten van die werkzaamheden, maar juist ook op een situatie dat in ieder geval het dienstverband nog bestaat en de betrokkene gedurende dat dienstverband nog onderworpen is aan de wetgeving van de laatste werkstaat. Niet geheel zeker is de Raad van de betekenis die het Hof in dat verband heeft toegekend aan de redenen die ten grondslag hebben gelegen aan de verhuizing van Bergemann naar Duitsland. De Raad sluit – mede door de verwijzing naar het arrest van 17 februari 1977, Di Paolo, 76/76, ECLI:EU:C:1977:32 – niet uit dat het Hof de verhuizing vanwege gezinsredenen alleen voor het bepalen van de woonplaats doorslaggevend heeft geacht, in het bijzonder omdat Bergemann daardoor wordt verondersteld nauwe banden met het nieuwe woonland te hebben.
5.6.3.Een dergelijke uitleg zou ertoe leiden dat als – zoals in casu – tussen partijen niet in geschil is dat de betrokkene in een andere dan de bevoegde lidstaat woont, kan worden geabstraheerd van de redenen van de verhuizing tijdens het verrichten van de laatste werkzaamheden. Het komt de Raad voor dat, ook als de verhuizing om andere dan gezinsredenen heeft plaatsgevonden, de aanspraak op werkloosheidsuitkering in de lidstaat van de woonplaats is gerechtvaardigd. Zoals het Hof ook in het arrest Bergemann heeft overwogen, geeft de band met de lidstaat van de woonplaats de betrokkene in die lidstaat in beginsel de beste kansen op re-integratie in het arbeidsproces. Dit komt overeen met het doel van artikel 71 van Vo 1408/71, nu artikel 65 van Vo 883/2004, om ervoor te zorgen dat de migrerende werknemer onder de voor het zoeken naar werk gunstigste voorwaarden aanspraak kan maken op werkloosheidsuitkering (arrest Bergemann, punten 18 en 20, arrest Van Gestel, punt 20).
5.6.4.Op grond van de rechtspraak van het Hof en de doelstelling van artikel 65 van Vo 883/2004 acht de Raad niet onaannemelijk dat voor de toepassing van artikel 65 van Vo 883/2004 doorslaggevend is dat de woonplaats van de betrokkene zich in een andere lidstaat bevindt dan de bevoegde lidstaat (arrest Toosey punt 13, arrest Van Gestel punt 24).
5.6.5.De Raad ziet er niet aan voorbij dat het Hof onder andere in het arrest Di Paolo (punt 13) heeft verklaard dat artikel 71, lid 1, sub b-ii, strikt moet worden uitgelegd, ook met het doel om misbruik te voorkomen. De Raad meent echter in de rechtspraak van het Hof aanwijzingen te zien dat deze strikte uitleg ertoe strekt, dat een betrokkene niet te snel wordt geacht te voldoen aan het vereiste dat hij tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde, in het bijzonder wanneer het verblijf in die andere lidstaat nog maar relatief kort heeft geduurd. In dit geding staat tussen partijen echter vast dat appellant vanaf 2 februari 2016 woonplaats in Nederland had en is de uitleg van het begrip woonplaats niet meer aan de orde.
6. De hiervoor weergegeven overwegingen geven de Raad aanleiding vragen voor te leggen aan het Hof met betrekking tot de uitleg van artikel 65 van Vo 883/2004.
De Centrale Raad van Beroep
- verzoekt het Hof bij wijze van prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het VWEU uitspraak te doen over de volgende vragen:
Moet artikel 65, tweede en vijfde lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004 zo worden uitgelegd dat een volledig werkloze die tijdens het ontvangen van een uitkering als bedoeld in artikel 11, tweede lid van Verordening (EG) nr. 883/2004 uit de bevoegde lidstaat, en/of voordat zijn dienstbetrekking is geëindigd, zijn woonplaats heeft overgebracht naar een andere lidstaat, recht heeft op een werkloosheidsuitkering volgens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont?
Is hierbij van belang om welke redenen, bijvoorbeeld om gezinsredenen, deze werkloze zijn woonplaats heeft overgebracht naar een andere dan de bevoegde lidstaat?
- houdt de verdere behandeling van dit geding aan totdat het Hof uitspraak zal hebben gedaan.
Dit verzoek is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en
M.M. van der Kade en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum