In deze zaak heeft appellante, geboren in 1962 en bekend met longklachten, een aanvraag ingediend voor een gesloten buitenwagen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, omdat niet was komen vast te staan dat appellante niet een uur kon wachten op de OV-taxi om naar de huisarts te gaan. Het college had eerder een scootmobiel en een pasje voor de OV-taxi toegekend, maar appellante stelde dat de OV-taxi niet geschikt was vanwege de wachttijd en haar medische situatie. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond, en appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat appellante niet in staat was om te wachten op de OV-taxi en dat in spoedsituaties een beroep gedaan kon worden op ambulancevervoer. Ook werd vastgesteld dat het door appellante gekozen persoonsgebonden budget voor lokaal vervoer (PLV) voldoende was om in haar vervoersbehoefte te voorzien. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor een gesloten buitenwagen terecht was en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.