ECLI:NL:CRVB:2020:128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
18/2020 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor een gesloten buitenwagen op basis van vervoersbehoefte en medische situatie

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1962 en bekend met longklachten, een aanvraag ingediend voor een gesloten buitenwagen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, omdat niet was komen vast te staan dat appellante niet een uur kon wachten op de OV-taxi om naar de huisarts te gaan. Het college had eerder een scootmobiel en een pasje voor de OV-taxi toegekend, maar appellante stelde dat de OV-taxi niet geschikt was vanwege de wachttijd en haar medische situatie. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond, en appellante ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat appellante niet in staat was om te wachten op de OV-taxi en dat in spoedsituaties een beroep gedaan kon worden op ambulancevervoer. Ook werd vastgesteld dat het door appellante gekozen persoonsgebonden budget voor lokaal vervoer (PLV) voldoende was om in haar vervoersbehoefte te voorzien. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor een gesloten buitenwagen terecht was en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.

Uitspraak

18.2020 WMO15

Datum uitspraak: 22 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 5 maart 2018, 17/2577 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.S. Eisenberger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2019. Namens appellante zijn mr. Eisenberger en [naam] verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.T.M. Boot en A.G. Wormgoor.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1962, is bekend met longklachten als gevolg waarvan zij beperkt is in haar mobiliteit. In verband daarmee heeft het college haar onder meer een scootmobiel en een pasje voor de OV-taxi voor individueel gebruik toegekend. Op verzoek van appellante heeft het college het pasje voor de OV-taxi omgezet in een persoonsgebonden budget voor lokaal vervoer (PLV). Op 19 september 2016 heeft appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een aanvraag gedaan voor onder meer een gesloten buitenwagen. Zij heeft toegelicht dat de OV-taxi niet geschikt is in haar situatie. De OV-taxi heeft een wachttijd van een uur. In verband met haar medische situatie moet appellante binnen een half uur de huisarts of medisch specialist kunnen bereiken.
1.2.
Bij besluit van 31 oktober 2016, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 13 april 2017 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen onder verwijzing naar het medisch advies van een arts van Argonaut van 16 augustus 2016. Het bestreden besluit berust, voor zover hier relevant, op het standpunt dat bij de beoordeling van de aanvraag mag worden uitgegaan van de vermelding in het medisch advies dat appellante in verband met haar medische situatie binnen het tijdbestek van enkele uren de huisarts moet kunnen bereiken.
Dat appellante binnen een half uur de huisarts moet kunnen bereiken, wordt niet ondersteund door de door appellante overgelegde medische verklaringen van de huisarts en de longarts. Met de toegekende vervoersvoorzieningen moet appellante in staat worden geacht om binnen enkele uren de huisarts te bereiken. Er is dan ook geen grond om een gesloten buitenwagen te verstrekken. Bij levensbedreigende situaties is vervoer per ambulance de meest adequate oplossing.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij – voor zover hier relevant en samengevat – het volgende overwogen. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de vermelding in het medisch advies dat appellante binnen het tijdbestek van enkele uren de huisarts moet kunnen bereiken. De door appellante overgelegde verklaringen leiden niet tot een ander oordeel. Daarin staat dat appellante “snel” bij de huisarts moet kunnen komen. De vermelding in het medisch advies is daarmee niet in strijd. Dit betekent dat de toegekende vervoersvoorzieningen als voldoende compenserend moeten worden aangemerkt.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en het volgende aangevoerd. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat appellante niet binnen een half uur de behandelend arts moet kunnen bereiken. Volgens de huisarts en de longarts moet appellante snel bij de arts kunnen komen. De OV‑taxi is niet geschikt. In de eerste plaats omdat de OV‑taxi een wachttijd heeft van een uur. In de tweede plaats omdat de OV‑taxi ’s nachts niet rijdt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
Niet is komen vast te staan dat appellante niet een uur kan wachten op de OV-taxi om naar de huisarts te gaan. In geval van spoedsituaties overdag en ‘s nachts waarbij wachten niet mogelijk is, kan appellante een beroep doen op ambulancevervoer. Evenmin is komen vast te staan dat het door appellante in plaats van het pasje voor de OV-taxi gekozen PLV onvoldoende voorziet in de vervoersbehoefte van appellante. Appellante en haar echtgenoot hebben een auto. Zij gebruiken het PLV om in de kosten van het vervoer per auto te voorzien. Wanneer nodig, wordt appellante door haar echtgenoot naar de huisarts gereden, zowel overdag als ‘s nachts. Hoewel de echtgenoot van appellante ook kampt met gezondheidsklachten is dit tot nu toe een werkbare oplossing gebleken. Het college heeft de aanvraag van appellante om een gesloten buitenwagen dan ook terecht afgewezen.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.R. Docter als voorzitter en W.J.A.M. van Brussel en H.O. Kerkmeester als leden, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2020.
(getekend) N.R. Docter
(getekend) C.I. Heijkoop