ECLI:NL:CRVB:2020:124
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- J.T.H. Zimmerman
- J.L. Boxum
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens bezit van onroerend goed in Turkije
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die in het bezit waren van twee woningen in Turkije. Appellanten ontvingen vanaf 26 september 2013 bijstand op basis van de Participatiewet. Na een fraudemelding in 2014 werd er onderzoek gedaan naar onroerend goed op naam van appellant in Turkije. Dit onderzoek leidde tot de ontdekking dat appellante twee woningen bezat, wat niet was gemeld aan het college. Het college besloot op 30 juli 2015 de bijstand van appellanten in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden.
De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep voerden appellanten aan dat er sprake was van ongerechtvaardigd onderscheid naar nationaliteit en dat de onderzoeken in Turkije onrechtmatig waren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat het onderzoek discriminerend was en dat de onderzoeken niet onrechtmatig waren. De Raad concludeerde dat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden door het bezit van de woningen niet te melden, en dat zij niet konden aantonen dat zij recht hadden op bijstand.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en J.L. Boxum als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 21 januari 2020.