ECLI:NL:CRVB:2020:1173

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
18/4139 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens onvoldoende duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1996, had in maart 2017 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij hij aangaf te kampen met oogklachten en psychische problemen. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat appellant momenteel geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat er mogelijkheden zijn voor verbetering van zijn arbeidsvermogen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de conclusie dat er kans op verbetering is, onder andere door behandeling van de psychische klachten. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige gezamenlijk hebben beoordeeld dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich kunnen ontwikkelen, en dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant niet duurzaam is.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De conclusie is dat appellant niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat zijn situatie niet duurzaam is en er mogelijkheden zijn voor verbetering van zijn arbeidsvermogen.

Uitspraak

18.4139 WAJONG

Datum uitspraak: 4 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 juli 2018, 17/4927 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Cortet, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2020. Namens appellant is verschenen mr. Cortet. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1996, heeft met een door het Uwv op 10 maart 2017
ontvangen formulier ‘aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant te maken heeft met oogklachten en psychische klachten. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de GZ-psycholoog dr. E. Mesman en psycholoog in opleiding J. Lavooy van 12 januari 2017. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 3 mei 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant nu geen arbeidsvermogen heeft, maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 20 oktober 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant
tegen het besluit van 3 mei 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het Uwv was appellant op zijn achttiende verjaardag wel ten minste vier uur per dag belastbaar met arbeid, maar is niet voldaan aan de overige voorwaarden voor het hebben van arbeidsvermogen. Onder verwijzing naar met name het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 oktober 2017 stelt het Uwv dat de mogelijkheden van arbeidsparticipatie zich kunnen ontwikkelen en er om deze reden geen sprake is van een duurzame situatie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat het arbeidsvermogen bij appellant zich nog kan ontwikkelen. De visusproblematiek en de verstandelijke stoornis zijn duurzaam, maar voor de (overige) psychische klachten van appellant is een behandeling in een gespecialiseerde VG-GGZ kliniek mogelijk waardoor zijn beperkingen op het mentale en sociale vlak kunnen verbeteren. Appellant heeft tot op heden niet aan een dergelijke behandeling willen meewerken en hij heeft niet met stukken onderbouwd dat hij zich in een eindfase bevindt waarin geen enkele verandering meer mogelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is de medische situatie van appellant niet duurzaam en heeft het Uwv terecht geweigerd hem in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep bestreden dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. De verzekeringsarts heeft onvoldoende gemotiveerd dat op het gebied van het mentale en het sociale vlak een verbetering mogelijk is. Hij heeft geen inschatting gemaakt van hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij appellant kunnen ontwikkelen. In zijn rapport is enkel opgenomen dat appellant ten aanzien van de psychische klachten wordt doorverwezen naar een VG-GGZ instelling die gespecialiseerd is in zorg bij mensen met beperkte intellectuele vaardigheden. Volgens appellant is het zeer aannemelijk dat zijn beperkingen niet zullen veranderen na een behandeling. Zolang bij appellant sprake is van een visuele stoornis en een verstandelijke beperking, zijn er geen behandelmogelijkheden. Appellant stelt daarbij dat hij geen leervermogen heeft. Ook de conclusies van de arbeidsdeskundigen zijn volgens appellant niet juist. Het betreft slechts aannames waarbij het niet duidelijk is waarop ze zijn gebaseerd. Appellant stelt dat hij niet zelfredzaam is en dat hij niet duurzaam in staat is om te werken.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat appellant op het moment dat hij achttien jaar werd geen arbeidsvermogen had. In geschil is de vraag of appellant in een situatie verkeert waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.1.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium). In het beoordelingskader is het volgende stappenplan opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen:
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
- er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
- de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.”
4.2.2.
Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van een betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van een betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd in zijn standpunt dat bij appellant kans is op verbetering. Bij appellant is sprake van onder meer stemmingsproblemen en hiervoor kan appellant worden behandeld. Daarbij verwijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar de opvatting van de psychologen van het UMC [woonplaats] die appellant voor verdere diagnostiek en behandeling verwijzen naar een VG-GGZ instelling die gespecialiseerd is in zorg bij mensen met beperkte intellectuele vaardigheden. In zijn rapport van 19 oktober 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende onderbouwd dat met deze behandeling, die nog niet heeft plaatsgevonden, de mogelijkheid bestaat dat de psychische toestand van appellant zal verbeteren, waardoor de beperkingen van appellant op mentaal en sociaal vlak kunnen afnemen. Appellant zal in dat geval minder behoefte hebben aan begeleiding en eventueel in de toekomst een uur aaneengesloten kunnen werken. Appellant heeft geen nieuwe (medische) stukken overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan deze inhoudelijke beoordeling van het Uwv. De stelling dat behandeling van zijn psychische klachten geen zin heeft gelet op zijn visusklachten en verstandelijke stoornis, heeft appellant niet onderbouwd met medische gegevens. Evenmin is gebleken dat appellant vanwege een ziekte niet in staat is de door de behandelaars voorgestane behandeling te volgen. Door het Uwv is voldoende onderbouwd dat appellant na behandeling basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen en een taak kan verrichten in een arbeidsorganisatie. Hierbij is als voorbeeld genoemd de taak glad maken van wasgoed in een wasserij (taaknummer 0801). Hiermee is onderbouwd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant niet duurzaam is, zodat het Uwv de aanvraag voor een Wajong-uitkering terecht heeft afgewezen.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst wordt het verzoek om veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente afgewezen.
4.5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en S. Wijna en G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) R.H. Koopman