ECLI:NL:CRVB:2020:1143
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vergoeding voor aanschaf aangepaste bestelauto op basis van Wmo 2015
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin haar beroep ongegrond werd verklaard. De zaak betreft een aanvraag voor vergoeding van de aanschaf en aanpassing van een bestelauto, die appellante had aangeschaft na een herseninfarct in 2014. Appellante had op 26 januari 2015 een aanvraag ingediend voor maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), maar de consulent concludeerde dat een maatwerkvoorziening voor vervoer niet noodzakelijk was, omdat een rolstoeltaxi beschikbaar was. In 2017 heeft de echtgenoot van appellante een gesprek gehad met de wethouder en een Wmo-consulent, waarna een aanvraag voor vergoeding van de bestelauto werd ingediend. Het dagelijks bestuur heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellante in 2015 al een aangepaste auto had aangeschaft. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan door de wethouder of de Wmo-consulent die haar deden geloven dat de vergoeding voor de bestelauto zou worden toegekend. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet, en het hoger beroep wordt afgewezen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.