ECLI:NL:CRVB:2020:11

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 januari 2020
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
17/2274 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor deurwaarderskosten in het kader van de Participatiewet

Op 7 januari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland van 16 februari 2017. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar. Appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor deurwaarderskosten die voortvloeiden uit een vordering van een woningbouwvereniging. Het college had de aanvraag afgewezen, stellende dat er geen zeer dringende redenen waren voor het verlenen van bijstand en dat de wet dit niet toestond voor schulden.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de rol van het college in de totstandkoming van zijn huurschuld. De Raad heeft echter geoordeeld dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was, omdat appellant beschikte over middelen om in zijn noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, en dat de door appellant aangevoerde omstandigheden geen rol konden spelen in de beoordeling van zijn recht op bijstand.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de uitspraak in het openbaar hebben gedaan.

Uitspraak

17.2274 PW

Datum uitspraak: 7 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
16 februari 2017, 16/3659 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Hoefs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hoefs. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Kindt-Jiawan en P. Tolman

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 16 februari 2016 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van een vordering van de woningbouwvereniging.
1.2.
Bij besluit van 16 februari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 juli 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat verlening van bijzondere bijstand voor schulden op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW niet mogelijk is en dat in de situatie van appellant geen zeer dringende redenen bestaan voor verlening van bijzondere bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding, bestaande uit wettelijke rente en vergoeding van immateriële schade, afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op het verhandelde ter zitting is uitsluitend nog in geding of het college bijzondere bijstand had moeten verlenen voor de in de vordering van de woningbouwvereniging begrepen deurwaarderskosten ter hoogte van € 104,59.
4.2.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand.
4.3.
Bij besluit van 8 februari 2016 heeft het college aan appellant bijstand toegekend per
23 oktober 2015. Appellant heeft dan ook tijdens, dan wel na het ontstaan van de huurschuld, waar de deurwaarderskosten onderdeel van uitmaken, over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de rol van het college in de totstandkoming van zijn huurschuld en dat de rol van het college betrokken zou moeten worden bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand. Deze beroepsgrond slaagt niet. Dat het college zoals gesteld een rol heeft gehad bij het ontstaan van de huurschuld kan, wat daar ook van zij, niet afdoen aan de afwijzingsgrond. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW is dwingendrechtelijk van aard en laat geen ruimte voor een beoordeling zoals appellant naar voren heeft gebracht. De door appellant aangevoerde omstandigheden kunnen bij de toets aan die bepaling dan ook geen rol spelen. In beginsel kan slechts in het geval van artikel 49 van de PW een uitzondering worden gemaakt op de uitsluitingsgrond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW. In wat appellant heeft aangevoerd zijn geen aanknopingspunten te vinden dat sprake is geweest van een situatie als bedoeld in artikel 49 van de PW.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade is daarom geen grond.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en Y.J. Klik en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2020.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) V.Y. van Almelo