ECLI:NL:CRVB:2020:1061
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in WIA-zaak
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Het Uwv had appellante, die eerder een WIA-uitkering ontving, per 30 december 2014 geen recht meer op een WIA-uitkering toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante betwistte deze beslissing en voerde aan dat haar medische situatie, waaronder psychische en lichamelijke klachten, niet correct was beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep heeft een onafhankelijke deskundige benoemd om de belastbaarheid van appellante te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van het Uwv juist was en dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
Daarnaast heeft appellante schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn met bijna achttien maanden was overschreden en veroordeelde de Staat tot betaling van € 1.500,- aan appellante als immateriële schadevergoeding. Tevens werden de proceskosten van appellante ter zake van het verzoek om schadevergoeding begroot op € 525,-. De uitspraak werd gedaan door de enkelvoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 30 april 2020.