ECLI:NL:CRVB:2020:1059
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening aan alleenstaande ouder na afwijzing aanvraag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die als alleenstaande ouder bijstand aanvroeg op grond van de Participatiewet (PW). Appellante ontving vanaf 16 augustus 2016 bijstand, maar deze werd per 1 oktober 2017 geblokkeerd en later ingetrokken, omdat het bestuur meende dat zij en haar dochter niet op het opgegeven adres woonden. Appellante had een co-ouderschap regeling met haar ex-man, waarbij hun zoon bij hem woonde en hun dochter bij appellante. Na een afwijzing van een nieuwe aanvraag om bijstand op 9 november 2017, heeft appellante hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bestuur onvoldoende bewijs had geleverd dat appellante niet in haar eigen woning woonde en dat zij niet voldoende informatie had verstrekt over haar financiële situatie. De Raad concludeerde dat appellante recht had op bijstand vanaf 9 januari 2018, de datum waarop zij zich opnieuw had gemeld voor bijstand. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het bestuur werd veroordeeld in de kosten van appellante.