ECLI:NL:CRVB:2020:1037
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om een Indicatie banenafspraak en beoordeling van arbeidsvermogen
In deze zaak heeft appellant op 15 oktober 2015 een aanvraag ingediend bij het Uwv voor een Indicatie banenafspraak. De aanvraag werd afgewezen op 4 december 2015, omdat appellant in staat werd geacht om een drempelfunctie uit te voeren en daarmee het wettelijk minimumloon te verdienen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland heeft in haar uitspraak van 27 juli 2017 het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie dat appellant in staat was om de drempelfunctie uit te voeren.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische klachten en dat het Uwv zijn beperkingen niet juist heeft vastgesteld. Appellant heeft ook gesteld dat bij hem inmiddels kanker is vastgesteld, wat volgens hem niet in de eerdere beoordeling is meegenomen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft besloten dat appellant niet in aanmerking komt voor de Indicatie banenafspraak. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.