ECLI:NL:CRVB:2020:1034
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en zorgvuldigheid van medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellante. Appellante, die eerder ziek was gemeld vanwege spanningsklachten en rug- en nekpijn na een verkeersongeval, had een uitkering ontvangen van haar werkgever en later van het Uwv. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 17 december 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en had hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar medische situatie.
De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv een zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld. De verzekeringsartsen hadden de medische situatie van appellante goed in kaart gebracht en er was geen aanleiding om te twijfelen aan hun bevindingen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms, omdat appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunt te onderbouwen. De Raad heeft ook geoordeeld dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante afgewezen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.