ECLI:NL:CRVB:2020:103
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand in verband met gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 1 januari 2012 bijstand ontving. De zaak betreft de vraag of appellante en appellant een gezamenlijke huishouding voerden, wat gevolgen had voor het recht op bijstand. Appellante ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande, terwijl appellant een Wajong-uitkering ontving. Na anonieme meldingen heeft de gemeente Breda een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit leidde tot de conclusie dat appellante niet langer recht had op bijstand, omdat zij samenwoonde met appellant. Het dagelijks bestuur heeft vervolgens de bijstand van appellante ingetrokken en een bedrag van € 6.583,24 teruggevorderd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellanten in hoger beroep gingen.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellanten in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden op het uitkeringsadres. De Raad heeft daarbij gekeken naar de feiten en omstandigheden, waaronder de verklaringen van appellanten en getuigen, en de waarnemingen van de sociale recherche. De Raad concludeert dat er sprake was van wederzijdse zorg, wat blijkt uit de financiële verstrengeling en de zorg die beide partijen voor elkaar verleenden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.