1.6.Bij besluit van 1 september 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
17 februari 2016 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant bij wijze van maatregel verlaagd met 100% over de maanden oktober en november 2015. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant zonder tegenbericht niet is verschenen op het intakegesprek van 17 augustus 2015 en dat hij aldus niet heeft meegewerkt aan activiteiten om de kansen op werk te vergroten. Hij heeft aldus geweigerd om deel te nemen aan een door het college aangeboden voorziening. Niet gebleken is dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid van appellant. Omdat appellant zich binnen twaalf maanden na het vorige besluit opnieuw niet aan de verplichting om mee te werken aan een
re-integratietraject via de [traject] heeft gehouden, is op grond van artikel 16, eerste lid, van de Verordening Handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 van de gemeente Boxtel (Verordening) de duur van de maatregel twee maanden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen, waarbij voor eiser appellant en voor verweerder het college moet worden gelezen:
“12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser terecht heeft aangemeld voor de [traject] , als meest geschikt voorziening gericht op arbeidsinschakeling van eiser. Van eiser mocht verwacht worden dat hij hieraan zijn medewerking verleent, door in ieder geval naar het intakegesprek te gaan. Door, zonder bericht, niet op dit gesprek te verschijnen, heeft eiser niet voldaan aan zijn arbeidsplicht. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser het intakegesprek had kunnen aangrijpen om daar zijn bezwaren tegen deelname aan de [traject] kenbaar te maken. Dit had eiser tevens de gelegenheid gegeven om meer uitleg te krijgen over de gang van zaken binnen de [traject] .
13. De stelling van eiser dat hij niet in staat is om deel te nemen aan het traject wegens medische redenen treft geen doel. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder ten tijde van de aanvraag voor de bijstandsuitkering een medisch onderzoek heeft laten uitvoeren door een verzekeringsarts van het UWV. Deze arts is op basis van de voorhanden zijnde informatie, waaronder informatie van eisers huisarts, tot de conclusie gekomen dat eiser in staat is om reguliere arbeid te verrichten, mits rekening wordt gehouden met zijn rug- en nekklachten. Eiser heeft zijn stelling, dat hij daartoe niet in staat is, niet onderbouwd aan de hand van medische informatie gericht op zijn specifieke situatie van bijvoorbeeld behandelaars. (…)
Eiser stelt verder dat zijn specialist bevestigt dat hij lichamelijke klachten heeft, maar geeft daarvoor geen onderbouwing middels een rapport van die specialist. Aan deze stelling gaat de rechtbank dan ook voorbij.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het aanbieden aan eiser van het bij de [instantie] te volgen traject de [traject] een voor eiser passend re-integratie-instrument heeft ingezet, en dat van eiser kon worden gevergd dat hij aan deze voorziening mee zou werken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de adviesrapportage van de [instantie] van 9 januari 2014 blijkt dat de [instantie] -coach niet twijfelde aan de oprechtheid van de door eiser ondervonden pijnklachten. De coach was er echter van overtuigd dat de aanhoudende pijnbeleving van eiser de gang naar werk belemmerden. Inzet van de [traject] zou in dit kader, volgens de coach, drempelverlagend kunnen werken.
15. Eiser is zonder tegenbericht niet verschenen op de intake van 17 augustus 2015 bij de [instantie] . Dit betekent dat eiser niet heeft meegewerkt aan activiteiten om zijn kansen op werk te vergroten en daarmee voor de tweede keer binnen twaalf maanden na invoering van de Pw heeft geweigerd om deel te nemen aan de door verweerder aangeboden voorziening. Omdat niet is gebleken dat eiser ter zake niets te verwijten valt en eiser is gewaarschuwd voor de gevolgen als hij niet zou meewerken, diende verweerder aan eiser de maatregel van verlaging van de bijstandsnorm met 100% gedurende een periode van twee maanden op te leggen.
16. De stelling van eiser dat verweerder een sanctie heeft opgelegd die overbodig en nutteloos is geweest moet falen, omdat eiser deze stelling niet van enige nadere onderbouwing voorziet. (…)
17. De rechtbank ziet voorts onvoldoende aanknopingspunten om eiser te volgen in zijn grief dat verweerders bejegening van eiser, met name door de behandelend ambtenaar [naam], ernstig te wensen zou overlaten. Deze grief wordt verworpen.”
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat het college ten onrechte het traject [traject] in gang heeft gezet. Appellant was hiertoe wegens medische redenen niet in staat en het had juist op de weg van het college gelegen om zijn gezondheidsklachten eens goed te onderzoeken. Appellant wilde voorts niet aan het traject [traject] deelnemen, omdat hij niet gemotiveerd was om aan het werk te gaan en dus ook geen geschikte kandidaat was voor de [traject] . Appellant heeft ten slotte aangevoerd dat hij onheus is bejegend door de behandelend casemanagers van de gemeente.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.