ECLI:NL:CRVB:2019:992

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
16/6689 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake renteconversie na verzelfstandiging gemeentelijke dienst

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de verzoeken van appellanten om renteconversie zijn afgewezen. Appellanten, die voorheen ambtenaren waren bij de gemeentelijke dienst [dienst], zijn per 1 januari 1997 overgegaan naar de naamloze vennootschap [NV] als gevolg van de verzelfstandiging van de dienst. Bij de overgang is hen meegedeeld dat de Arbeidsvoorwaardenregeling Gemeente Amersfoort (ARGA) ook van toepassing zou zijn op hun nieuwe aanstelling. Appellanten hebben in 2015 een verzoek om renteconversie ingediend, maar dit verzoek is door het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort afgewezen, met het argument dat zij geen ambtenaren meer waren en derhalve niet in aanmerking kwamen voor renteconversie.

De rechtbank heeft de beroepen van appellanten ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat het college de verzoeken om renteconversie ten onrechte heeft afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat de garantie van behoud van de materiële rechtspositie van de medewerkers bij de overgang naar de [NV] ook de mogelijkheid van renteconversie omvatte. De Raad heeft de aangevallen uitspraken vernietigd en de verzoeken om renteconversie alsnog toegewezen, waarbij het college is veroordeeld in de kosten van appellanten.

De uitspraak is gedaan op 7 maart 2019 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de Raad zelf in de zaak heeft voorzien en de eerdere besluiten van het college heeft herroepen.

Uitspraak

16.6689 AW, 16/6731 AW

Datum uitspraak: 7 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van
9 september 2016, 15/5952, 15/6203 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant 1] te [woonplaats] (appellant 1)
[appellant 2] te [woonplaats] (appellant 2)
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (college)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Appellant 1 heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2017. Appellanten zijn verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M. de Jong-Meijers,
N.W. Kamphorst en H. Nap.
Na de behandeling ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. De Raad heeft het onderzoek daarom heropend en nadere vragen gesteld aan het college.
Het college heeft geantwoord op de door de Raad gestelde vragen. Appellanten hebben hierop gereageerd en appellant 1 heeft nadere stukken ingediend. Het college heeft hierop gereageerd.
Op 13 december 2018 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Appellanten zijn verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Jong-Meijers,
mr. A.F. Wolswinkel en Nap.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellanten hadden een vaste aanstelling bij de dienst [dienst] ( [dienst] ) van de gemeente [gemeente] . Per 1 januari 1997 is hun aanstelling in verband met de verzelfstandiging van de dienst [dienst] overgegaan naar de naamloze vennootschap [dienst] ( [NV] ). Bij brief van 14 november 1997 heeft het college appellanten meegedeeld dat de Arbeidsvoorwaardenregeling Gemeente Amersfoort (ARGA) ook van toepassing is op hun nieuwe aanstelling bij de [NV].
1.2.
Appellanten namen sinds 1996 deel aan de Hypotheekregeling van de gemeente Amersfoort (hypotheekregeling), zoals neergelegd in hoofdstuk 26 van de ARGA. Bij de overgang naar de [NV] is de hypotheekregeling van appellanten bij de gemeente Amersfoort voortgezet.
1.3.
Op 1 februari 2015 hebben appellanten bij het college een verzoek ingediend om renteconversie.
1.4.
Bij besluiten van 3 februari 2015 (ten aanzien van appellant 1) en 13 februari 2015
(ten aanzien van appellant 2) heeft het college deze verzoeken afgewezen.
1.5.
Bij besluiten van 13 oktober 2015 (bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 3 februari 2015 en 13 februari 2015 ongegrond verklaard. Het college heeft - voor zover in hoger beroep van belang - aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellanten geen verzoek om renteconversie kunnen indienen, omdat zij niet meer zijn aan te merken als ambtenaar in dienst van de gemeente Amersfoort. Daarbij is gewezen op artikel 26:1:2:19 van de ARGA.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende overwogen. Appellanten waren ten tijde van hun verzoek geen ambtenaar meer in de zin van artikel 26:1:1:1, lid 1 of 3, van de hypotheekregeling. Dat de rechtspositieregeling van de gemeente Amersfoort op de nieuwe aanstelling van appellanten van toepassing is verklaard, betekent evenmin dat zij om renteconversie bij de gemeente Amersfoort konden verzoeken. Immers, één van de voorwaarden uit die rechtspositieregeling is nu juist dat de debiteur die opgehouden is ambtenaar te zijn niet meer om renteconversie kan verzoeken. Dat in het verleden wel renteconversies aan appellanten zijn toegekend, is een fout in hun voordeel. Het college kan echter niet worden gedwongen een in het verleden gemaakte fout te herhalen. Van een ondubbelzinnige toezegging van het college dat appellanten ondanks hun overgang naar de [NV] toch ambtenaar in de zin van de hypotheekregeling bleven en om renteconversie mochten blijven verzoeken, is niet gebleken.
3. Appellanten hebben zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat zij na hun overgang naar de [NV] aanspraak konden blijven maken op renteconversie en dat hun verzoeken daartoe ten onrechte zijn afgewezen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het college kon ingevolge artikel 26:1:1:2 van de ARGA tot en met 31 december 2008 aan ambtenaren die een huis voor eigen bewoning wensen te (doen) bouwen of te kopen of een bestaand eigen huis dat door henzelf wordt of zal worden bewoond wensen te verbouwen, een geldlening onder verband van een hypotheek verstrekken. Onder ‘ambtenaren’ wordt in het eerste lid van artikel 26:1:1:1 van de ARGA onder meer verstaan medewerkers met een vaste aanstelling en in het derde lid van deze bepaling onder meer medewerkers met een vaste aanstelling in dienst bij instellingen waarvoor de rechtspositie van de gemeente Amersfoort geldt en waarvoor de gemeente Amersfoort de volledige financiële verantwoordelijkheid draagt. In de artikelen 26:1:2:1 tot en met 26:1:2:19 van de ARGA zijn de algemene voorwaarden bij de hypotheekregeling neergelegd.
4.1.1.
Ingevolge artikel 26:1:2:14, eerste lid, aanhef en onder d, van de ARGA is de hoofdsom of het restant van een verstrekte geldlening onmiddellijk en zonder dat enige waarschuwing wordt vereist opeisbaar indien de debiteur heeft opgehouden ambtenaar te zijn als bedoeld in de hypotheekregeling anders dan door toekenning van een ouderdomspensioen of
FPU-uitkering door het ABP, een WAO-uitkering door de USZO, een FLO-uitkering of door het toekennen van een wachtgeld of een uitkering zolang deze wordt genoten. Verder is in het tweede lid van dit artikel bepaald dat de debiteur die heeft opgehouden ambtenaar te zijn als bedoeld in de hypotheekregeling anders dan door toekenning van een ouderdomspensioen of FPU-uitkering door het ABP, een WAO-uitkering/invaliditeitspensioen of een suppletie door de USZO, een FLO-uitkering of door het toekennen van een wachtgeld of een uitkering zolang deze wordt genoten de geldlening bij de gemeente kan voortzetten onder gelijkblijvende voorwaarden voor de periode van maximaal één jaar. Na de ommekomst van die periode wordt de overeengekomen rente verhoogd met een half procent.
4.1.2.
Ingevolge artikel 26:1:2:19, eerste lid, van de ARGA kan aanpassing van de hypotheekrente slechts plaatsvinden op verzoek van de debiteur. Uitgesloten van deze mogelijkheid is de debiteur die is opgehouden ambtenaar te zijn in dienst van de gemeente Amersfoort, anders dan door toekenning van een ouderdomspensioen of
FPU-uitkering door het ABP, een WAO-uitkering/invaliditeitspensioen of een suppletie door de USZO, een FLO-uitkering of door het toekennen van een wachtgeld of een uitkering. Een en ander met instandhouding van de verhoogde rente als bedoeld in artikel 26:1:2:14, tweede lid, van de ARGA.
4.1.3.
Bij besluit van 28 januari 2015 is de mogelijkheid tot renteconversie, zoals opgenomen in artikel 26:1:2:19 van de ARGA, met ingang van 1 februari 2015 vervallen verklaard. Tussen partijen is niet meer in geschil dat appellanten hun verzoek om renteconversie tijdig hebben ingediend.
4.2.
Op 26 november 1996 heeft de raad van de gemeente Amersfoort ingestemd met het voorstel van het college tot verzelfstandiging van de dienst [dienst] per 1 januari 1997 conform de in het beslisdocument “De verzelfstandiging van [dienst] ” (beslisdocument) van
23 oktober 1996 geformuleerde voorstellen. In dit beslisdocument is onder het kopje “7.2 Sociaal plan” vermeld dat bij de overgang van de medewerkers van de gemeente Amersfoort naar de [NV] de bepalingen van het sociaal plan gelden. In het ten tijde van de verzelfstandiging van de gemeentelijke dienst [dienst] en de overgang van appellanten naar de [NV] geldende sociaal plan is in hoofdstuk III, “Positie medewerker bij uitbesteding van taken”, onder het kopje “1. Uitgangspunten en aandachtspunten bij uitbesteding” onder meer vermeld dat de gemeente ernaar zal streven om de betrokken medewerkers hun materiële rechtspositie, zoals deze geldt voor de overgang naar de nieuwe werkgever, te laten behouden. Onder materiële rechtspositie wordt verstaan het geheel van rechten, vooruitzichten en aanspraken die een medewerker voor zichzelf en voor zijn gezin verwerft. Verder staat onder het kopje “2. Arbeidsvoorwaarden” onder meer vermeld dat de door de gemeente verstrekte hypothecaire geldlening gehandhaafd blijft. Uit het beslisdocument blijkt verder, onder het kopje “7.1 Vergelijking rechtspositie”, dat één van de uitgangspunten van de werkgroep sociaal plan is dat de werknemers van de gemeente Amersfoort er niet op achteruit zullen gaan als gevolg van de indiensttreding bij de [NV] . Onder het kopje “7.2.4 Secundaire arbeidsvoorwaarden” is verder nog vermeld dat de secundaire arbeidsvoorwaarden die van kracht waren voor de medewerkers van de gemeentelijke dienst [dienst] gehandhaafd blijven. Daarbij wordt de hypotheekregeling expliciet genoemd. In lijn met het sociaal plan en het beslisdocument is in de brief van het college van 14 november 1997 aan de medewerkers van de gemeentelijke dienst [dienst] die zijn overgegaan naar de [NV] vermeld dat in het overleg met de vakorganisaties is vastgesteld dat de gemeentelijke rechtspositie zoals die gold op
31 december 1996 ook van toepassing is op de nieuwe aanstelling bij de [NV] per
1 januari 1997. Ten slotte blijkt ook uit de verklaring van 11 april 2017 van het voormalig hoofd stafbureau/waarnemend directeur bij de gemeentelijke dienst [dienst] en lid van de projectgroep verzelfstandiging [dienst] dat de gemeente Amersfoort en de [NV] beide de intentie hadden en vervolgens ook zijn overeengekomen dat de secundaire arbeidsvoorwaarden, inclusief de hypotheekregeling en de daarvan deel uitmakende mogelijkheid van renteconversie, van de medewerkers van de gemeentelijke dienst [dienst] die zouden overgaan naar de NV SRO, voor deze medewerkers zouden blijven gelden.
4.3.
In dit verband dient allereerst de vraag te worden beantwoord wat onder handhaving van de hypotheekregeling moet worden verstaan. Een louter grammaticale uitleg, in de zin dat de gehele hypotheekregeling op appellanten van toepassing blijft, dient van de hand te worden gewezen. Dit zou immers betekenen dat ook de artikelen 26:1:2:14 en 26:1:2:19 van de ARGA van toepassing blijven, wat de in het sociaal plan, het beslisdocument en de brief van 14 november 1997 in uiteenlopende bewoordingen en omvang gegeven garantie van behoud van de materiële rechtspositie (waaronder de secundaire arbeidsvoorwaarden) zinledig zou maken. Daarom dient ook de strekking van de garantie in ogenschouw te worden genomen. In dit verband is van belang dat de overgang van appellanten van de gemeente Amersfoort naar de [NV] geen vrijwillige overgang is geweest, maar een gevolg van de verzelfstandiging van de gemeentelijke dienst [dienst] . Van die overgang dienden, zo leidt de Raad uit de gegeven garantie af, de betrokken ambtenaren als deelnemer aan de hypotheekregeling geen nadelige gevolgen te ondervinden. Dit betekent, voor zover hier van belang, dat onder handhaving van de hypotheekregeling als bedoeld in het sociaal plan, het beslisdocument en de brief van 14 november 1997 ook de mogelijkheid van renteconversie moet worden begrepen. Dat, zoals het college heeft gesteld, bij de overgang naar de [NV] bedoeld is de status quo te handhaven, in die zin dat beoogd is de garantie van behoud van de materiële rechtspositie van de medewerkers bij de overgang naar de [NV] te beperken tot datgene waarover deze medewerkers op het moment van de overgang al daadwerkelijk de beschikking hadden en de toekomstige uit de voor de overgang geldende rechtspositieregeling voortvloeiende aanspraken (op onder meer renteconversie) van deze garantie uit te sluiten, vindt geen steun in de stukken. Immers, in het sociaal plan wordt onder materiële rechtspositie verstaan het geheel van rechten, vooruitzichten en aanspraken die een medewerker voor zichzelf en voor zijn gezin verwerft.
4.4.
In dit verband wijst de Raad er tevens op dat het college ten aanzien van de ambtenaren die naar de [NV] zijn overgegaan tot kort voor het vervallen verklaren van de mogelijkheid tot renteconversie jarenlang overeenkomstig de hiervoor geduide strekking van de garantie verzoeken om renteconversie, ook meerdere keren bij appellanten, heeft toegewezen. Anders dan het college heeft gesteld, is er daarom geen aanleiding om deze toewijzingen aan te merken als fouten. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het college de onderhavige verzoeken van appellanten om renteconversie ten onrechte heeft afgewezen.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat de hoger beroepen slagen en dat de aangevallen uitspraken moeten worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen. De Raad ziet verder aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door de besluiten van 3 februari 2015 en 13 februari 2015 te herroepen en de verzoeken om renteconversie alsnog toe te wijzen.
5. Er is aanleiding het college te veroordelen in de kosten van appellanten. Appellant 1 komt in aanmerking voor vergoeding van de door hem gemaakte reiskosten en kosten van verschotten in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 121,22. Appellant 2 komt in aanmerking voor vergoeding van de door hem gemaakte reiskosten en kosten van verschotten in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 90,94.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraken;
- verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de besluiten van 13 oktober 2015;
- herroept de besluiten van 3 februari 2015 en 13 februari 2015, wijst de verzoeken om
renteconversie toe en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde
besluiten;
- veroordeelt het college in de kosten van appellanten tot een bedrag van € 121,22 voor
appellant 1 en € 90,94 voor appellant 2;
- bepaalt dat het college aan appellanten het in beroep en in hoger beroep door elk van hen
betaalde griffierecht van in totaal € 418,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek als voorzitter en J.J.T. van den Corput en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2019.
(getekend) H. Benek
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
md