ECLI:NL:CRVB:2019:989
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag om toekenning op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1934, een aanvraag ingediend voor toekenning op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp). De aanvraag werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet was aangetoond dat appellant behoorde tot de deelnemers aan het verzet. Het bestreden besluit werd gehandhaafd, waarbij verweerder stelde dat er geen ernstige verstoring van de levensomstandigheden van appellant was aangetoond als gevolg van het verzet van zijn ouders tijdens de oorlogsjaren 1940-1945.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de vader van appellant tot de verzetsdeelnemers behoorde, maar dat appellant zelf niet tot deze groep kon worden gerekend. De Raad heeft geconcludeerd dat de gevolgen van het verzet van de ouders voor appellant niet voldoende waren om hem gelijk te stellen met de verzetsdeelnemers. De Raad heeft daarbij de adviezen van geneeskundig adviseurs betrokken, die concludeerden dat er geen significante verstoringen waren in de levensomstandigheden van appellant.
De Raad heeft het bestreden besluit als voldoende zorgvuldig en draagkrachtig gemotiveerd beschouwd. De inschatting van appellant dat hij zonder de traumatisering van zijn ouders een betere opleiding en carrière zou hebben gehad, werd niet als voldoende bewijs gezien. De Raad heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.