ECLI:NL:CRVB:2019:971
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en beoordeling van functionele mogelijkheden bij CVS/ME
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS/ME). Appellante had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar deze werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigd op basis van een beoordeling van haar functionele mogelijkheden. Appellante stelde dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat de ziekte CVS/ME niet als een ernstige aandoening werd erkend door het Uwv.
De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldige individuele beoordeling had verricht, waarbij de medische informatie van de huisarts en andere relevante gegevens waren betrokken. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat de beperkingen van appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren onderschat. De enkele verwijzing naar het advies van de Gezondheidsraad werd als onvoldoende beschouwd, omdat dit advies van algemene aard was en niet specifiek inging op de situatie van appellante.
De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies voor appellante passend waren, ondanks haar beperkingen. De uitspraak benadrukt het belang van een individuele beoordeling van functionele mogelijkheden in het kader van arbeidsongeschiktheid.
De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.