ECLI:NL:CRVB:2019:966
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.C.W. Lange
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- R.B. Kleiss
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en dagloonbepaling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant met betrekking tot haar WIA-uitkering en de vaststelling van haar dagloon. Appellante, die als assemblagemedewerkster werkte, is uitgevallen door pijnklachten aan haar heupen en rug, waarvoor zij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) heeft aangevraagd. Het Uwv heeft haar in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, maar appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid en het dagloon. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken de bezwaren van appellante ongegrond verklaard, maar in een latere uitspraak heeft de rechtbank het bezwaar van appellante tegen een ander besluit van het Uwv gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is vastgesteld en dat het dagloon onjuist is vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het dagloon juist was vastgesteld. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen een ander besluit ongegrond werd verklaard. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld in de proceskosten van appellante.