ECLI:NL:CRVB:2019:958
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de juistheid van de conclusies van verzekeringsartsen in WIA-zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die zich ziek had gemeld vanwege psychische klachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellante was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan hun conclusies.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft erkend dat het onderzoek van de verzekeringsarts onvoldoende zorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. De verzekeringsartsen hadden alle relevante informatie in hun beoordeling betrokken en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. De beslissing van de rechtbank werd onderschreven, en er werd geen veroordeling in proceskosten opgelegd.