ECLI:NL:CRVB:2019:948

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
18/423 BPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevolgen van verzet van de vader voor de appellante in het kader van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellante uit Zwitserland en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellante had beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerder, dat haar aanvraag voor toekenning op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp) had afgewezen. De appellante, geboren in 1934, stelde dat zij psychische klachten had die verband hielden met het verzet van haar vader tijdens de Tweede Wereldoorlog. De vader van appellante was in 1972 als deelnemer aan het verzet erkend en ontving een buitengewoon pensioen op basis van de Wbp.

De Raad heeft vastgesteld dat de vader van appellante inderdaad tot de verzetsdeelnemers behoorde, maar dat niet kon worden aangetoond dat appellante of haar moeder ook tot deze groep behoorden. De Raad oordeelde dat de verweerder het beleid hanteert dat voor gelijkstelling met verzetsdeelnemers sprake moet zijn van een ernstige verstoring van de levensomstandigheden tijdens de oorlogsjaren, wat in dit geval niet kon worden aangetoond. De medische adviezen van de geneeskundig adviseurs gaven aan dat er geen patroon van ernstige verstoring van de levensomstandigheden was als gevolg van het verzet van de vader.

De Raad concludeerde dat het bestreden besluit voldoende zorgvuldig was voorbereid en gemotiveerd. De appellante had zonder noemenswaardige problemen haar opleiding doorlopen en had gewerkt als analist. De psychische klachten die zij ervoer, konden niet als een 'rode draad' naar de oorlog worden herleid. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.423 BPW

Datum uitspraak: 21 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Zwitserland (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 oktober 2017, kenmerk BZ011045853 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2019. Appellante is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1934, heeft in juni 2016 een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wbp. Hierbij heeft appellante een beroep gedaan op artikel 3 van het ter uitvoering van artikel 1, tweede lid, van Wbp tot stand gekomen Koninklijk Besluit van 8 juli 1978, Stb 422 (Besluit). Appellante stelt dat zij psychische klachten heeft die verband houden met het verzet van haar vader. In 1972 is aan de vader van appellante als deelnemer aan het verzet een buitengewoon pensioen op grond van de Wbp toegekend.
1.2.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 15 november 2016, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Overwogen is dat niet is aangetoond dan wel voldoende aannemelijk gemaakt dat appellante en haar moeder hebben behoord tot de deelnemers aan het verzet. Evenmin acht verweerder het mogelijk om appellante gelijk te stellen met een verzetsdeelnemer, omdat niet is gebleken dat bij appellante sprake is geweest van een ernstige verstoring van de levensomstandigheden tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 als gevolg van het verzet van haar vader. Er zijn aansluitend aan de oorlog geen symptomen van psychotraumatisering als gevolg van het verzet van de vader van appellante. Wel zijn er afwijkingen in de psychiatrische ziektegeschiedenis, maar die zijn een gevolg van dramatische gezinsomstandigheden, aldus verweerder.
2. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
2.1.
Vaststaat dat de vader van appellante heeft behoord tot de deelnemers aan het verzet. Niet kon worden vastgesteld dat appellante of haar moeder tot de groep van verzetsdeelnemers heeft behoord. In dit geding gaat het dan ook uitsluitend om de gevolgen die het verzet van de vader voor appellante heeft gehad.
2.2.
Op grond van artikel 3 van het Besluit kan verweerder met personen die behoren tot de in artikel 2 omschreven categorieën op wie de Wbp van overeenkomstige toepassing is gelijkstellen degenen, wier omstandigheden tijdens de oorlogsjaren 1940‑1945 een zodanige overeenkomst vertonen met die van personen behorende tot eerder bedoelde categorieën, dat het niet van toepassing verklaren van dit besluit een klaarblijkelijke hardheid zou zijn.
2.3.
Bij de toepassing van deze bepaling voert verweerder het beleid dat sprake moet zijn van een ernstige verstoring van de levensomstandigheden gedurende de oorlogsjaren 1940‑1945 ten gevolge van het verzet van derden, zich uitend in het tijdens en in aansluiting op de oorlog zichtbaar zijn van symptomen van psychotraumatisering in de ontwikkeling van de persoonlijkheid en het psychosociaal functioneren nadien. Aandachtspunten daarbij zijn school en beroepsopleiding, beroepsleven, relationele aspecten en psychische ziektegeschiedenis. Dit beleid is in vaste rechtspraak aanvaard (bijvoorbeeld de uitspraak van 19 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:476).
2.4.
In het geval van appellante stelt verweerder zich op het standpunt dat van een door het leven heen bestaande continue lijn (de zogenoemde "rode draad") van disfunctioneren niet is gebleken. Dit standpunt is in eerste instantie gebaseerd op het door de geneeskundig adviseur A.J. Maas, arts, uitgebrachte advies dat tot stand is gekomen na een persoonlijk onderhoud dat deze arts met appellante heeft gehad. Maas concludeert dat op de vier aandachtspunten geen patroon van een ernstige, continue verstoring van de levensomstandigheden tijdens en in aansluiting op de oorlog naar voren komt. Voor zover er problemen zijn (geweest), hangen deze niet samen met het verzet van de vader. Op grond van deze overwegingen wordt geconcludeerd dat van een ernstige verstoring van de levensomstandigheden als gevolg van derdenverzet geen sprake is, aldus Maas.
2.5.
Het bezwaar is voorgelegd aan de geneeskundig adviseur R.J. Roelofs, arts. Hij heeft het advies van Maas onderschreven. Op basis van het bezwaar, de in bezwaar overgelegde medische gegevens van met name de huisarts S. Remer en na heroverweging van het primair advies heeft Roelofs geconcludeerd dat er nog steeds geen patroon van ernstige levensverstoring naar voren komt als gevolg van derdenverzet. Maas beschrijft psychische problemen die voornamelijk in het verleden hebben gespeeld; momenteel vindt hij geen psychopathologie bij appellante. De huisarts spreekt van een chronische gemaskeerde depressie, maar naast de jeugdervaringen in de oorlog wijst de huisarts de dramatische gezinsomstandigheden aan als oorzaak van de klachten, aldus Roelofs.
2.6.
De Raad acht het bestreden besluit met deze adviezen voldoende zorgvuldig voorbereid en draagkrachtig gemotiveerd. In de aandachtspunten school en beroepsopleiding, beroepsleven en relationele aspecten heeft Maas op basis van zijn onderhoud met appellante weinig bijzonderheden kunnen ontdekken. Zo heeft appellante zonder noemenswaardige problemen de lagere school, HBS en analistenopleiding doorlopen. Appellante heeft vervolgens gewerkt als analist en is gestopt met werken toen ze trouwde. In de relationele sfeer zijn er evenmin bijzonderheden. Wat betreft de psychische ziektegeschiedenis zijn er na de arrestatie van vader tijdelijk, kortdurende psychische klachten geweest. De langer bestaande slaapproblemen worden, ook door de huisarts van appellante, toegeschreven aan een behoorlijk aantal ingrijpende life-events. Van psychopathologie is echter geen sprake. Hoe belastend de huidige psychische klachten van appellante ook zijn, er is niet voldaan aan het vereiste dat deze als een “rode draad” tot de oorlog kunnen worden herleid.
2.7.
Uit 2.6 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2019.
(getekend) H. Lagas
(getekend) A.M. Pasmans

JL