ECLI:NL:CRVB:2019:915
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens inkomen niet-rechthebbende partner
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag. Appellante ontving sinds 1 januari 2012 bijstand als alleenstaande ouder, maar haar partner, die geen recht op bijstand had, had inkomsten die boven de gehuwdennorm lagen. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de bijstand van appellante herzien en ingetrokken, omdat het inkomen van haar partner in aanmerking moest worden genomen. Appellante heeft betoogd dat zij recht heeft op bijstand, omdat haar partner een niet-rechthebbende is en zijn inkomen buiten beschouwing moet blijven. De Raad heeft echter geoordeeld dat in gevallen waar slechts één van de gehuwden recht op bijstand heeft, het inkomen van de niet-rechthebbende echtgenoot wel degelijk in aanmerking moet worden genomen. De Raad heeft vastgesteld dat het inkomen van de partner van appellante in februari 2016 boven de gehuwdennorm lag, waardoor er geen recht op bijstand bestond. Bovendien heeft de Raad geoordeeld dat de omstandigheden van appellante, waaronder de zorg voor vijf kinderen, niet als zeer bijzonder werden beschouwd, waardoor er geen aanleiding was voor een individuele afstemming van de bijstand. De Raad heeft de hoger beroepen van appellante tegen de eerdere uitspraken van de rechtbank ongegrond verklaard en de besluiten van het college bevestigd.