Uitspraak
17.6871 AW, 18/608 AW
7 september 2017, 17/637 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een waarnemingstoelage aan appellante, die werkzaam was als Junior Juridisch Medewerker. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin haar beroep tegen een besluit van de korpschef ongegrond was verklaard. De korpschef had aan appellante een waarnemingstoelage toegekend voor de periode van 2 november 2015 tot 30 juni 2016, maar appellante stelde dat zij vanaf haar aanstelling op 1 mei 2010 recht had op deze toelage, omdat zij taken had verricht die behoorden tot een andere functie.
De Raad oordeelde dat niet was gebleken dat appellante vanaf 1 mei 2010 taken had verricht die wezenlijk afweken van haar eigen functie. De toekenning van de waarnemingstoelage was feitelijk onterecht, maar de korpschef had deze niet teruggevorderd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de waarnemingstoelage niet verder terug kon worden gegeven dan tot 2 november 2015, omdat de werkzaamheden van appellante niet voldeden aan de criteria voor een waarnemingstoelage zoals vastgelegd in het Besluit bezoldiging politie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een waarnemingstoelage kan worden toegekend en de beperkingen van terugwerkende kracht in het ambtenarenrecht. De Raad concludeerde dat appellante geen recht had op een verdere terugwerkende kracht van de waarnemingstoelage dan tot de eerder genoemde datum.