Uitspraak
OVERWEGINGEN
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782; circulaire). Eén van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’ (loopbaanbeleid). In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de bevordering van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf 1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet. Het loopbaanbeleid voor bevordering van schaal 7 naar schaal 8 is met ingang van 1 januari 2013 beëindigd. In april 2013 zijn door de Adviescommissie Loopbaanbeleid GGP van het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) nadere uitvoeringsafspraken vastgelegd.
A indien een generalist aan alle criteria voldoet en een positief oordeel heeft over de verwachte geschiktheid voor senior GGP in de relevante beoordeling dan is aan alle eisen voldaan en kan betrokkene worden bevorderd;
niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Verder heeft de rechtbank - met bepalingen over proceskosten en griffierecht - het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de korpschef een nieuw besluit op bezwaar neemt. Hiertoe is, samengevat en voor zover van belang, het volgende overwogen. De korpschef heeft op basis van het advies van 1 maart 2013 en de aanvulling daarop van 27 juni 2016 in redelijkheid tot een negatief oordeel over de verwachte geschiktheid kunnen komen en heeft daarmee het motiveringsgebrek hersteld. De rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 worden echter niet in stand gelaten, omdat de korpschef ten onrechte niet heeft gereageerd op het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule en dit gebrek niet heeft hersteld, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld. Voor een proceskostenvergoeding met betrekking tot het instellen van beroep tegen bestreden besluit 1 is geen aanleiding, omdat de korpschef bestreden besluit 1 heeft vervangen door bestreden besluit 2, waarin de afwijzing van het verzoek om bevordering - zij het op een andere grondslag - wordt gehandhaafd, zodat van tegemoetkomen geen sprake is.
27 juni 2016, aan de hand van de competenties initiatief, oordeelsvorming, coördineren en aansturen van werkzaamheden en kennis negatief geadviseerd over de verwachte geschiktheid van appellant. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de korpschef op grond van de nadere motivering in het aanvullend advies - waarvan de inhoud in de aangevallen uitspraak van 16 januari 2017 uitgebreid is weergegeven - in redelijkheid tot een negatief oordeel over de verwachte geschiktheid heeft kunnen komen, zodat het verzoek om bevordering terecht is afgewezen. Dat de leidinggevende van appellant met haar adviezen over de verwachte geschiktheid appellant een hak heeft willen zetten, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat de korpschef deze adviezen ten onrechte aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegd.
€ 1.536,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie op bestreden besluit 2, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 512,-).
8 augustus 2017 namens de korpschef op het bezwaar kunnen beslissen.
22 februari 2019, met een waarde per punt van € 512,-). Ook bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb te bepalen dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier aan appellant wordt terugbetaald.