In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugbetalingsplicht van een studiekostenvergoeding aan appellante, die als apothekersassistente in dienst was bij het Academisch Medisch Centrum. Appellante had studiekostenvergoedingen ontvangen voor haar deeltijdopleiding HBO-Bachelor Farmaceutisch Consulent, maar het bestuur van het AMC stelde dat zij deze vergoedingen moest terugbetalen omdat zij haar studie niet tijdig had afgerond. De Raad heeft vastgesteld dat appellante tot medio 2014 pogingen heeft ondernomen om haar studie af te ronden en dat zij pas daarna feitelijk is gestopt. Dit leidde tot de conclusie dat het bestuur niet bevoegd was om de vergoedingen van voor medio 2014 terug te vorderen, aangezien deze tijdvakken meer dan twee jaar voor de beëindiging van de studie lagen. De Raad oordeelde dat de brief van 12 november 2014, waarin de terugbetalingsplicht werd medegedeeld, als het eerste terugvorderingsbesluit moet worden aangemerkt. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte eerdere besluiten van het bestuur. Tevens werd het bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.072,- bedroegen, en moest het bestuur het griffierecht van € 421,- vergoeden.