ECLI:NL:CRVB:2019:864

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
17/7144 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de intrekking van AIO-aanvulling door de Sociale Verzekeringsbank wegens niet verstrekken van CIN-nummers

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) ongegrond heeft verklaard. De Svb had het recht op AIO-aanvulling van appellanten opgeschort en later ingetrokken omdat zij de gevraagde CIN-nummers niet hadden overgelegd. Appellanten ontvingen bijstand op grond van de Participatiewet in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen. De Svb stelde dat de CIN-nummers noodzakelijk waren voor het doen van onderzoek naar vermogen in Marokko, wat door de appellanten werd betwist. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de Svb bevoegd was om het recht op AIO-aanvulling op te schorten en in te trekken, omdat appellanten onvoldoende medewerking hadden verleend aan het onderzoek. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan op 26 februari 2019 door de Centrale Raad van Beroep, met O.L.H.W.I. Korte als rechter en S.A. de Graaff als griffier.

Uitspraak

17.7144 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
26 september 2017, 16/8032 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] en [appellante] te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 26 februari 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. I. Car, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Op 24 december 2018 heeft mr. R. Moghni, kantoorgenoot van mr. Car, de Raad een brief van de Svb van 5 maart 2018 toegezonden. Deze brief is een reactie, gericht aan de Raad, op een tussenuitspraak van de Raad in een andere dan het hier aan de orde zijnde geding.
Het onderzoek ter zitting heeft gelijktijdig met de zaak 16/5275 PW plaatsgevonden op 15 januari 2019. Namens appellanten is mr. Moghni verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin. In de hiervoor genoemde zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen ten tijde in geding bijstand op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling). Bij besluit van 31 augustus 2016 heeft de Svb het recht op AIO-aanvulling van appellanten opgeschort met ingang van 24 augustus 2016 en de AIO-aanvulling vervolgens bij besluit van 19 september 2016 ingetrokken op de grond dat zij de gevraagde CIN-nummers niet hadden overgelegd.
1.2.
Bij het besluit van 10 november 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellanten tegen de besluiten van 31 augustus 2016 en 19 september 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In zijn uitspraken van 26 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:806 en ECLI:NL:CRVB:2018:807 heeft de Raad - samengevat - geconcludeerd dat het CIN-nummer nodig kan zijn voor het doen van onderzoek naar vermogen in Marokko, bijvoorbeeld als hierom door de lokale autoriteiten wordt gevraagd ter identificatie van de juiste personen en voorts bij verificatie van ontvangen gegevens. De Raad heeft vervolgens geoordeeld dat de appellanten in die zaken, door hun CIN-nummers niet over te leggen, waartoe zij op grond van artikel 17, tweede lid, van de PW wel gehouden waren, onvoldoende medewerking hebben verleend aan het onderzoek naar vermogen in Marokko en dat de Svb bevoegd was om met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW het recht op AIO-aanvulling op te schorten en, na het verstrijken van de geboden hersteltermijn, met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW in te trekken.
4.2.
Appellanten hebben aangevoerd dat uit de hierboven genoemde brief van de Svb van 5 maart 2018 blijkt dat in 2016 door de Svb geen enkel zelfstandig onderzoek in Marokko mogelijk was, zodat het opvragen van het CIN-nummer bij een betrokkene niet noodzakelijk kon zijn om het recht op bijstand vast te stellen. De Svb was dan ook, volgens appellanten, niet bevoegd om tot opschorting en intrekking van de AIO-aanvulling van appellanten over te gaan.
4.3.
Het relevante gedeelte van de tekst van de door appellanten overgelegde brief van de Svb betreft een reactie van de Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Rabat (Attaché) op een verzoek van de Svb om een nader onderzoek te verrichten naar bezit van onroerende zaken van een betrokkene in Marokko. Deze passage luidt als volgt:
“Zoals jullie weten hebben we nieuwe afspraken gemaakt over de uitvoering van vermogensonderzoeken in Marokko in 2016. We moeten inmiddels vaststellen dat de medewerking en samenwerking moeizaam verloopt. Terwijl we wel gehouden zijn aan verplichtingen die we zijn overeengekomen. Zoals bijvoorbeeld de afspraak om elk verzoek via het Comite Adhoc in te dienen. Of dat nu gaat om onderzoek om vast te stellen of er sprake is van vermogen, dan wel het uitvoeren van een taxatie. Via verschillende kanalen (diplomatiek, ambtelijk) proberen we Marokko te bewegen tot samenwerking. Ondertussen is met SZW en met DJZ wel besloten dat we ons zullen houden aan de afspraken. We hebben ons gecommitteerd in 2016 en vooralsnog houden we daaraan vast. In lopende zaken kan dat wel tot belemmeringen leiden: wij kunnen en willen niet eigenstandig onderzoek verrichten. Als de rechter vraagt om aanvullend onderzoek, kunnen we de opdracht aannemen maar is het niet mogelijk om aan te geven of en wanneer deze kan worden uitgevoerd. Met andere woorden: we kunnen geen garanties geven dat we termijnen zullen halen. Verzoeken om al dan niet met een machtiging van de betrokkene aanvullende zaken te controleren (bijv. een tegentaxatie etc), kunnen we evenmin uitvoeren. Ook dat willen we vooralsnog - zoals afgesproken - in overleg met de Marokkaanse autoriteiten doen. We kunnen natuurlijk wel altijd deskresearch verrichten: verifiëren en beoordeling van documenten door betrokkene aangeleverd, antwoord geven op aanvullende vragen die geen onderzoek ter plekke vereisen. En dat doen we graag”.
4.4.
Ingevolge artikel 30a van het Administratief Akkoord met betrekking tot de wijze van toepassing van het op 14 februari 1972 te Rabat ondertekende Algemeen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko inzake sociale zekerheid (Administratief Akkoord) wordt, voor zover thans van belang, het volgende ontleend. Ingevolge artikel 1, wordt, teneinde het recht op een uitkering of de rechtmatigheid van gedane betalingen vast te stellen, een ad hoc-commissie ingesteld teneinde op het grondgebied van het Koninkrijk Marokko over te gaan tot de verificatie van de juistheid van de door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de bevoegde Nederlandse autoriteiten verkregen gegevens. Uit het tweede lid volgt dat de ad hoc-commissie is samengesteld uit Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordigers en uit vertegenwoordigers van de betrokken Marokkaanse instanties. Uit het zesde lid volgt dat het lid of de leden van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging en het Marokkaanse lid of de Marokkaanse leden die door de ad hoc-commissie zijn aangewezen, persoonlijk de gegevens controleren door zich bij de plaatselijke en centrale kadasters en landmeetkundige diensten of bij andere betrokken autoriteiten te vervoegen.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat ingevolge het onder 4.4 genoemde Administratief Akkoord vermogensonderzoeken in Marokko kunnen plaatsvinden. Anders dan appellanten afleiden uit de brief van de Svb van 5 maart 2018, hebben zij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat het CIN-nummer niet nodig is bij een onderzoek door de
ad hoc-commissie. Daartoe is onvoldoende de niet verder onderbouwde stelling dat de Marokkaanse vertegenwoordiging in de ad hoc-commissie, al dan niet met het CIN-nummer waarover zij uit hoofde van hun functie beschikken, ondubbelzinnig de identiteit van een betrokkene met de Marokkaanse nationaliteit kunnen vaststellen. Het CIN-nummer kan immers nog steeds nodig zijn voor de Nederlandse vertegenwoordiging in de
ad hoc-commissie voor het persoonlijk identificeren van de juiste personen en het persoonlijk verifiëren van ontvangen gegevens, gelijk als dat gold voor de door de Svb (eenzijdig) uitgevoerde onderzoeken vóór 2016. Overigens blijkt uit de brief van de Svb van
5 maart 2018 dat de Svb nog steeds zelfstandig onderzoek kan verrichten, namelijk in de vorm van deskresearch.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat de onder 4.2 vermelde beroepsgrond van appellanten niet slaagt en dat de Svb van zijn bevoegdheid tot opschorting en intrekking van de AIO-aanvulling ook in de onderhavige zaak gebruik heeft kunnen maken.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2019.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) S.A. de Graaff

LO