ECLI:NL:CRVB:2019:810
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WGA-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant was sinds 15 september 2010 werkzaam voor een stichting en viel op 7 oktober 2010 uit voor deze werkzaamheden. Het Uwv kende appellant op 4 oktober 2012 een WGA-loonaanvullingsuitkering toe, maar beëindigde deze op 19 augustus 2015 na vaststelling van een arbeidsongeschiktheid van 0%. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Noord-Holland bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn WGA-uitkering ten onrechte was ingetrokken, onder andere vanwege psychische klachten en het ontbreken van een onafhankelijke psychiatrische expertise. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld dat het Uwv de WGA-uitkering terecht had beëindigd. De Raad concludeerde dat er geen schending was van het beginsel van 'equality of arms' en dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschreef de conclusie van de verzekeringsarts dat appellant in staat was de geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.