ECLI:NL:CRVB:2019:785
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering. Appellant, die van 14 november 2013 tot 2 december 2013 als projectmanager werkte, is uitgevallen door lichamelijke en psychische klachten. Na afloop van de wachttijd heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 30 november 2015 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij op dat moment geschikt werd geacht voor een andere functie, ondanks zijn beperkingen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het besluit. De rechtbank heeft in beroep geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsartsen juist waren. Appellant heeft in hoger beroep zijn gronden herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep onderschrijft het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeert dat appellant van meet af aan ongeschikt was voor de functie van projectmanager en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.