ECLI:NL:CRVB:2019:753
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Op 6 maart 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een appellante die een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning had aangevraagd op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De appellante, geboren in 1933, had op 25 april 2017 een aanvraag ingediend, waarna het college van burgemeester en wethouders van Haarlem op 3 mei 2017 een maatwerkvoorziening van 3 uur en 30 minuten per week had verstrekt. Dit besluit werd later door het college, bij een bestreden besluit op 19 oktober 2017, ongegrond verklaard.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het onderzoek door het college voldeed aan de eisen van de Wmo 2015 en dat de vastgestelde tijd voor huishoudelijke ondersteuning in overeenstemming was met de normtijden van het CIZ-protocol. In hoger beroep voerde appellante aan dat het onderzoek incompleet was en dat de verstrekte maatwerkvoorziening niet voldoende was. Het college onderschreef de uitspraak van de rechtbank en stelde dat het onderzoek volledig was.
De Raad oordeelde dat de brief van 22 juni 2018, waarin het college een motiveringsgebrek erkende, geen nader besluit was en dat het bestreden besluit niet gewijzigd werd. De Raad concludeerde dat het college bij de vaststelling van de benodigde tijd voor huishoudelijke ondersteuning terecht had aangesloten bij de normtijden van het CIZ-protocol. De beroepsgrond van appellante dat de verstrekte maatwerkvoorziening te laag was, werd verworpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.