ECLI:NL:CRVB:2019:743
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning woonkostentoeslag en de behandeling van voorlopige teruggave inkomstenbelasting als inkomen
In deze zaak gaat het om de toekenning van een woonkostentoeslag aan appellante, die sinds 11 juni 2016 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW). Appellante ontving bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. De discussie ontstond over de voorlopige teruggave van inkomstenbelasting die appellante ontving, en of deze teruggave als inkomen moest worden aangemerkt en in mindering moest worden gebracht op de woonkostentoeslag.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, na een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De Raad oordeelde dat de voorlopige belastingteruggave terecht als inkomen in aanmerking is genomen en dat deze in mindering moest worden gebracht op de totale woonkostentoeslag. De Raad baseerde zich op artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de PW, waaruit blijkt dat de voorlopige belastingteruggave niet onder de uitzondering valt en dus moet worden meegerekend bij de bijstandsverlening.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het verschil tussen de voorlopige teruggave van inkomstenbelasting en huurtoeslag, waarbij de Raad stelde dat de aard en het doel van deze twee financiële steunmaatregelen verschillend zijn. De uitspraak werd gedaan door F. Hoogendijk, met V.Y. van Almelo als griffier, en vond plaats op 5 maart 2019.