ECLI:NL:CRVB:2019:738

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
17/7773 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de passendheid van de functie huishoudelijk medewerker gebouwen voor WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een werkneemster die een WIA-uitkering heeft aangevraagd. De werkneemster, die als Verzorgende C werkzaam was, had zich ziek gemeld met spanningsklachten en had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Het Uwv had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid 36,57% was, maar na bezwaar van de werkgever werd dit verlaagd naar 35,18%. De rechtbank verklaarde het beroep van de werkgever tegen dit besluit ongegrond.

In hoger beroep heeft de werkgever betoogd dat de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen ten onrechte niet passend is geacht. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat deze functie niet geschikt is voor de werkneemster, omdat het een solistische functie betreft. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en benadrukt dat de werkneemster in deze functie niet altijd de mogelijkheid heeft om terug te vallen op collega's of leidinggevenden, wat essentieel is gezien haar beperkingen. De uitspraak bevestigt dat de functie niet voldoet aan de vereisten voor de werkneemster, waardoor het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

17.7773 WIA

Datum uitspraak: 27 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
8 november 2017, 17/486 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam stichting] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.S. Träger hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2019. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Träger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
[naam werkneemster] (werkneemster) is laatstelijk werkzaam geweest als Verzorgende C bij appellante. Appellante is eigenrisicodrager in de zin van artikel 82 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Werkneemster heeft zich per 28 oktober 2014 voor haar werkzaamheden ziek gemeld met spanningsklachten. Op 30 juli 2016 heeft zij een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA ingediend.
1.2.
Bij besluit van 21 september 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat voor werkneemster met ingang van 25 oktober 2016 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 36,57%. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 september 2016 is bij besluit van 10 januari 2017 (bestreden besluit) gegrond verklaard, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35,18%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank over de in geschil zijnde passendheid van de functie huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code: 111334) overwogen dat de arbeidsdeskundige heeft vermeld dat ondanks de voorselectie van de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen uit het CBBS, deze functie toch niet geschikt is voor werkneemster omdat dit een solistische functie is. Uit de reactie van de arbeidskundig analist van 29 maart 2017 volgt immers dat in deze functie vaak alleen wordt gewerkt en dus niet in de nabijheid van een collega of een huishoudelijk medewerker. In kantoorruimtes is behalve de medewerker niemand aanwezig. De medewerker heeft daar of elders niet altijd de mogelijkheid om tijdens de uitoefening van het werk terug te kunnen vallen op een collega of leidinggevende. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen niet geschikt is.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep het betoog dat de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen ten onrechte niet passend is geacht, onder verwijzing naar het in beroep ingebrachte rapport van arbeidsdeskundige M. van Leth van 20 maart 2017, grotendeels herhaald. De functie is geen solitaire functie. Dat werkneemster in voornoemde functie vaak alleen werkt, betekent niet dat het niet mogelijk is om terug te vallen op collega’s of leidinggevenden. Werkneemster kan telefonisch hulp inroepen en de hulp dan ter plekke afwachten. Daarnaast heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat in de functie, anders dan de arbeidskundig analist heeft vermeld, wel degelijk onderbrekingen mogelijk zijn.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 januari 2018, 27 februari 2018 en 13 december 2018, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil beperkt zich tot de vraag of het Uwv de functie huishoudelijkmedewerker gebouwen, onder de SBC-code 111334, terecht niet passend heeft geacht voor werkneemster omdat dit een solistische functie is.
4.2.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat het Uwv de functie huishoudelijk medewerker gebouwen terecht niet passend heeft geacht voor werkneemster. De Raad verwijst naar rechtsoverweging 3.2 van de aangevallen uitspraak en voegt daar het volgende aan toe. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook in hoger beroep nog contact opgenomen met de arbeidskundig analist die de functie heeft geanalyseerd. Daaruit is gebleken dat het in deze functie niet altijd mogelijk is om fysiek contact te hebben met collega’s. Er zijn wel altijd minimaal twee medewerkers in het gehele pand aanwezig die met elkaar kunnen bellen, maar de normeringen zijn zo strak dat het werk niet onderbroken kan worden om op elkaar te wachten om hulp te krijgen. Omdat de verzekeringsarts werkneemster op item 2.12.3 beperkt heeft geacht en daar geen nuancering op aan heeft gebracht, is voortdurende en onmiddellijke fysieke aanwezigheid van collega’s of leidinggevenden voor werkneemster vereist. Aan deze voorwaarde kan in deze functie niet worden voldaan. Hiermee is afdoende gemotiveerd dat de functie niet passend is voor werkneemster.
4.3.
Uit wat is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E. Dijt en R.B. Kleiss als leden, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) O.V. Vries

KS