ECLI:NL:CRVB:2019:726

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
16/6758 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De zaak betreft een hoger beroep van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 12 september 2016 in de zaak met nummer 15/7358 een beslissing genomen, waartegen de Raad van bestuur in hoger beroep ging. Echter, op 13 september 2018 trok de appellant het hoger beroep in. Betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. van Dam, verzocht de appellant om veroordeling in de proceskosten en schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de procedure van ontvangst van het bezwaarschrift op 14 juli 2014 tot de uitspraak op 28 februari 2019 meer dan vier jaar heeft geduurd, wat de redelijke termijn overschrijdt. De Raad heeft de appellant veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan betrokkene voor immateriële schade, alsook tot vergoeding van de proceskosten van € 512,-. De uitspraak is gedaan in het openbaar en ondertekend door de voorzitter M.M. van der Kade en griffier L.R. Carlier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 28 februari 2019
16/6758 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:88 en 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
12 september 2016, 15/7358 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 13 september 2018 heeft appellant het hoger beroep ingetrokken.
Namens betrokkene heeft mr. M.J. van Dam, advocaat, verzocht appellant te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep en tot vergoeding van schade ten gevolge van het overschrijden van de redelijke termijn.
Appellant heeft geen verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:118, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Awb kan worden veroordeeld in de proceskosten.
Op grond van artikel 8:88, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
De Raad ziet aanleiding om appellant te veroordelen in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 512,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
Voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geldt het volgende.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
Vanaf de datum van ontvangst door appellant van het bezwaarschrift op 14 juli 2014 tot de datum van deze uitspraak heeft de procedure ruim vier jaar en zeven maanden geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van betrokkene zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met ruim zeven maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 1.000,-.
Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaarschrift tot de beslissing op bezwaar van 28 oktober 2015 ruim één jaar en drie maanden geduurd. Vanaf de ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 17 november 2015 tot de datum van deze uitspraak zijn ruim drie jaar en drie maanden verstreken. Daarmee heeft de Raad vastgesteld dat de redelijke termijn in de bestuurlijke fase is geschonden. Appellant wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan betrokkene tot een bedrag van € 1.000,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt appellant tot betaling aan betrokkene van schade tot een bedrag van € 1.000,-;
- veroordeelt appellant in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 512,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van L.R. Carlier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) L.R. Carlier

LO