ECLI:NL:CRVB:2019:719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
17/3423 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake persoonsgebonden budget en zorgzwaartepakket

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een betrokkene die een persoonsgebonden budget (pgb) had ontvangen van € 68.839,80 bruto, inclusief een budgetgarantie van € 17.613,-. De betrokkene had voor het jaar 2014 een zorgzwaartepakket (ZZP) 4LG, maar kreeg met ingang van 3 december 2014 een ZZP 6LG toegewezen, wat leidde tot een hoger pgb. Het zorgkantoor stelde dat het pgb voor 2014 gelijk moest blijven aan het bedrag dat in 2013 was toegekend, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet in overeenstemming was met de wetgeving. De rechtbank vernietigde het besluit van het zorgkantoor en verleende de betrokkene een pgb van € 69.934,57 bruto. Het zorgkantoor ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de door het zorgkantoor voorgestane berekening van het pgb niet correct was, omdat dit de rechtszekerheid van de betrokkene in gevaar bracht. De Raad veroordeelde het zorgkantoor tot betaling van de proceskosten van de betrokkene, die zijn begroot op € 1.024,-.

Uitspraak

17.3423 AWBZ

Datum uitspraak: 27 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
30 maart 2017, 15/906 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
VGZ Zorgkantoor B.V. (zorgkantoor)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het zorgkantoor heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.G.J. Spiekker een verweerschrift ingediend.
Het zorgkantoor heeft nadere stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2018. Het zorgkantoor is niet verschenen. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Spiekker en [naam bewindvoerder], bewindvoerder.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene, geboren in 1978, heeft ernstig niet aangeboren hersenletsel als gevolg van een verkeersongeval. Voor het jaar 2014 beschikte betrokkene over een op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) toegekend zorgzwaartepakket (ZZP) 4LG (wonen met begeleiding en verzorging). Voor 2014 heeft het zorgkantoor bij besluit van 17 juni 2014 aan betrokkene een persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 68.839,80 bruto. Hierin is een budgetgarantie opgenomen van € 18.824,80.
1.2.
Met ingang van 3 december 2014 heeft betrokkene de beschikking gekregen over een ZZP 6LG (wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging). Naar aanleiding hiervan heeft het zorgkantoor aan betrokkene bij besluit van 5 december 2014 voor het jaar 2014 een pgb verleend van € 68.839,80 bruto, inclusief een budgetgarantie van € 17.613,-. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 8 januari 2015 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor het bezwaar ongegrond verklaard. Na toekenning van de budgetgarantie moet het bruto pgb in 2014 even hoog zijn als in 2013. De nieuwe indicatie voor ZZP 6LG leidt tot een hoger pgb, waardoor de budgetgarantie voor 2014 wordt verlaagd. Het dagbudget over 2014 is daardoor even hoog als het dagbudget op 31 december 2013.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 5 december 2014 herroepen en betrokkene een pgb verleend van € 69.934,57 bruto. Samengevat heeft de rechtbank als volgt overwogen. Artikel 2.6.6a van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) voorziet niet in de situatie dat tijdens het subsidiejaar recht is op meer AWBZ-zorg. Aan de toelichting bij de invoering van dat artikel per 1 januari 2013 (Stcrt. 2012, 26638) en de aard van de budgetgarantie ontleent de rechtbank dat is beoogd om bij ongewijzigde zorgbehoefte en onveranderde besteding een even hoog pgb toe te kennen. Dit is volgens de rechtbank niet anders bij recht op meer zorg. Voor de oude functies dient dan hetzelfde bedrag te worden toegekend als voorheen en voor de aanvullende functies het nieuwe bedrag.
3.1.
Het zorgkantoor heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft hij, samengevat, aangevoerd dat bij een hogere indicatie met een hoger ‘standaard pgb’ het garantiebedrag gelijk blijft aan het bedrag aan pgb dat het voorgaande jaar is toegekend. De budgetgarantie, zijnde het verschil tussen het ‘standaard pgb’ en het garantiebedrag, wordt hierdoor lager dan in het voorgaande jaar. Het garantiebedrag is uitsluitend bedoeld om te waarborgen dat een budgethouder, die aan de voorwaarden van artikel 2.6.6a, eerste lid, van de Rsa voldoet, ten minste hetzelfde bedrag aan pgb tot zijn beschikking heeft als het voorgaande jaar, mits zijn zorgvraag niet vermindert. Uit artikel 2.6.6a van de Rsa volgt niet dat het garantiebedrag hoger kan worden, ook niet als een hogere indicatie wordt afgegeven.
3.2.
Betrokkene heeft zich achter de aangevallen uitspraak geschaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 2.6.6a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rsa hoogt het zorgkantoor het bruto persoonsgebonden budget op tot een garantiebedrag ter hoogte van het bruto persoonsgebonden budget dat was verleend voor de subsidieperiode die eindigde op 31 december 2013, indien de verzekerde volgens het indicatiebesluit is aangewezen op verblijf, en het persoonsgebonden budget bij de eerste verlening op basis van een indicatiebesluit waaruit bleek dat de verzekerde was aangewezen op een zorgzwaartepakket, op grond van een beleidsregel van het Zorginstituut of op grond van artikel 2.6.15, zoals dat artikel luidde voor 1 januari 2013, was opgehoogd tot een garantiebedrag.
Op grond van het vijfde lid van dat artikel wordt, indien de aanvraag voor een persoonsgebonden budget is gebaseerd op een ander indicatiebesluit dan de verlening van het persoonsgebonden budget in 2013 en de verzekerde volgens het indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket dat leidt tot een lager bruto persoonsgebonden budget dan in 2013 is verleend, een garantiebedrag als bedoeld in het eerste lid verminderd met het verschil tussen de budgetten waartoe die zorgzwaartepakketten leiden.
4.2.
Niet in geschil is dat betrokkene voldoet aan het bepaalde in artikel 2.6.6a, eerste lid, van de Rsa. Aan betrokkene is voor 2013 een bruto pbg verleend van € 68.839,80. Dit bedrag is het garantiebedrag, als bedoeld in artikel 2.6.6a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rsa.
4.3.
In de loop van 2014 is het ZZP van betrokkene gewijzigd van 4LG naar 6LG en is de AWBZ-zorg van betrokkene uitgebreid. ZZP 6LG leidt tot een hoger bruto pgb dan ZZP 4LG, maar het bruto pgb van betrokkene is voor 2014 lager dan het garantiebedrag van € 68.839,80. Omdat het gaat om een hoger bruto pgb wordt niet voldaan aan de toepassingsvoorwaarden voor verlaging van het garantiebedrag op de voet van artikel 2.6.6a, vijfde lid, van de Rsa.
4.4.
De door het zorgkantoor voorgestane berekening van het pgb van betrokkene voor 2014 leidt ertoe dat betrokkene met ingang van 1 december 2014 de zorg die hoort bij ZZP 6LG moet inkopen met hetzelfde bedrag waarvoor zij eerder de zorg kon inkopen die hoorde bij ZZP 4LG. Hierdoor gaat het inkopen van de zwaardere zorg ten koste van het garantiebedrag waarop betrokkene recht had voor het inkopen van de lichtere zorg waarmee betrokkene tot 1 december 2014 toe kon. Met de ratio van artikel 2.6.6a van de Rsa dat bij een niet verminderde zorgzwaarte een even hoog pgb wordt toegekend als in 2013 verdraagt zich niet dat bij een grotere zorgzwaarte het garantiebedrag wordt aangewend ter bekostiging van de zwaardere zorg. Hierdoor komt de rechtszekerheid in gedrang. De rechtbank heeft het bestreden besluit dan ook terecht vernietigd.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.6.
Aanleiding bestaat om het zorgkantoor te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
4.7.
Van het zorgkantoor wordt op grond van artikel 8:109, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht griffierecht geheven.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het zorgkantoor in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.024,-;
- bepaalt dat van het zorgkantoor griffierecht van € 501,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en L.M. Tobé en S.E. Zijlstra als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2019.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) J.R. Trox

IJ