In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellanten tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de intrekking van bijstandsverlening op basis van onrechtmatig verkregen bewijs. Appellanten ontvingen sinds 3 juli 2000 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een onderzoek door de gemeente Tilburg naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij gebruik werd gemaakt van gegevens over onroerend goed in Turkije, heeft het college de bijstand van appellanten op 3 oktober 2014 opgeschort en later ingetrokken. Appellanten hebben meerdere aanvragen voor bijstand ingediend, die door het college zijn afgewezen omdat zij niet voldaan hadden aan de inlichtingenverplichting. De rechtbank heeft de beroepen van appellanten tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard.
In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat het college onrechtmatig verkregen bewijs heeft gebruikt in de besluitvorming. De Raad heeft geoordeeld dat de onderzoeksresultaten, die als onrechtmatig zijn aangemerkt, niet aan de besluitvorming ten grondslag mogen worden gelegd. Echter, de gegevens die appellanten bij hun nieuwe aanvragen hebben overgelegd, zijn rechtmatig verkregen en kunnen wel worden betrokken bij de beoordeling van het recht op bijstand. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die zijn begroot op € 2.048,-. De uitspraak is gedaan op 26 februari 2019.