Uitspraak
15.7908 PW, 15/7910 PW, 17/316 PW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt aangevallen uitspraak 1;
- bevestigt aangevallen uitspraak 2 voor zover aangevochten.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant met betrekking tot de bijstandsverlening aan appellant A, die sinds 24 maart 2009 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft A's bijstand ingetrokken op basis van bevindingen van een onderzoek naar zijn vermogensbezit in Turkije. A bleek eigenaar te zijn van een woning en verschillende percelen grond in Turkije, wat hij niet had gemeld bij het college. Het college concludeerde dat A de op hem rustende inlichtingenverplichting had geschonden, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstand en de terugvordering van eerder verstrekte bijstandsbedragen.
A heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet over de woning en de grond kon beschikken, omdat er een rechtszaak liep over het bezit. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat A niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet over de onroerende zaken kon beschikken. De Raad heeft de taxatie van de waarde van de onroerende zaken door een landbouwkundig ingenieur als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de bezwaren van appellanten over de deskundigheid van de taxateur. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd, waarbij de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond heeft verklaard.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de bijstandsbedragen terecht zijn geweest, omdat A niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. De Raad heeft de periode van beoordeling vastgesteld en geconcludeerd dat A beschikte over vermogen dat boven de geldende vermogensgrens lag, wat de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand rechtvaardigde.