ECLI:NL:CRVB:2019:626

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
18/2656 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de schending van de inlichtingenverplichting met betrekking tot onroerende zaken in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2018. Het geschil betreft de vraag of appellant, die onroerende zaken in Turkije bezit, zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden met betrekking tot zijn vermogen in het buitenland. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de bewijslast bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) ligt. Appellant had op 11 januari 2017 een formulier ingevuld waarin hij meldde eigenaar te zijn van een woning in Turkije. De waarde van deze onroerende zaken werd door hem geschat op 150.000 Turkse Lira. De Svb heeft met schriftelijke verklaringen aangetoond dat appellant in de beoordelingsperiode onroerende zaken bezat en dat hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door deze niet eerder te melden. De beroepsgrond van appellant dat er sprake was van miscommunicatie en dat de bewonersvereniging de formulieren verkeerd had ingevuld, werd niet onderbouwd en slaagde daarom niet. De Raad oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt en er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

18.2656 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2018, 17/5534 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 5 februari 2019
Zitting hebben: O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en J.N.A. Bootsma en E.C.G. Okhuizen als leden.
Griffier: L. Hagendijk
Namens appellant is mr. F. Özer verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het geschil tussen partijen is beperkt tot beantwoording van de vraag of er voldoende feitelijke grondslag is voor het vaststellen van een schending van de inlichtingverplichting voor wat betreft vermogen in het buitenland en daarmee voor de intrekking van de
AIO-aanvulling over de periode 21 april 2015, de datum van aanvang van de AIO-aanvulling, tot en met 17 juli 2016, de dag voor de beëindiging daarvan (te beoordelen periode). De bewijslast rust op de Svb.
Appellant heeft op het door hem op 11 januari 2017 ingevulde formulier Verblijf buiten Nederland vermeld dat hij eigenaar is van een woning in Turkije op het adres [adres] in Turkije, waar hij in de periode van 5 juli 2016 tot en met 5 september 2016 heeft verbleven. Op een door hem op 13 maart 2017 ingevuld formulier Onderzoek vermogen Buiten Nederland heeft hij vermeld dat hij een woning en grond bezit, dat hij daarvan eigenaar is, dat het op zijn naam staat, dat de waarde van deze onroerende zaken samen 150.000 Turkse Lira (TL), en elk van beide 75.000 TL bedraagt, en dat hij hiervoor zijn eigen spaargeld heeft gebruikt. Dat appellant daarmee en met dat bedrag zijn Nederlandse huurwoning heeft bedoeld, is niet aannemelijk, mede omdat de waarden in Turkse Lira zijn opgegeven en de woning in Nederland niet zijn eigendom is. Aangevoerd is ook dat de bewonersvereniging de formulieren verkeerd heeft ingevuld en dat daarom niet van de daarin opgenomen gegevens kan worden uitgegaan. Er zou sprake zijn van miscommunicatie. Deze beroepsgrond is niet onderbouwd en slaagt daarom niet. De Svb heeft met deze twee schriftelijke verklaringen aannemelijk dat appellant in de te beoordelen periode onroerende zaken bezat.
Appellant heeft niet eerder dan op 11 januari 2017 melding gedaan van de onroerende zaken. Dat betekent dat de Svb aannemelijk gemaakt heeft dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
Het hoger beroep slaagt daarom niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) L. Hagendijk (getekend) O.L.H.W.I. Korte

IJ