ECLI:NL:CRVB:2019:626
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de schending van de inlichtingenverplichting met betrekking tot onroerende zaken in het buitenland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2018. Het geschil betreft de vraag of appellant, die onroerende zaken in Turkije bezit, zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden met betrekking tot zijn vermogen in het buitenland. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de bewijslast bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) ligt. Appellant had op 11 januari 2017 een formulier ingevuld waarin hij meldde eigenaar te zijn van een woning in Turkije. De waarde van deze onroerende zaken werd door hem geschat op 150.000 Turkse Lira. De Svb heeft met schriftelijke verklaringen aangetoond dat appellant in de beoordelingsperiode onroerende zaken bezat en dat hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door deze niet eerder te melden. De beroepsgrond van appellant dat er sprake was van miscommunicatie en dat de bewonersvereniging de formulieren verkeerd had ingevuld, werd niet onderbouwd en slaagde daarom niet. De Raad oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt en er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.