ECLI:NL:CRVB:2019:62
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de toekenning van Wajong-uitkering en de beoordeling van duurzame arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar Wajong-uitkering. Appellante, geboren in 1989, had eerder een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze was door het Uwv geweigerd omdat niet kon worden vastgesteld of zij op de dag dat zij achttien jaar werd arbeidsongeschikt was. Appellante had in het verleden gewerkt als pedagogisch medewerkster en had zich in 2011 ziek gemeld met rug- en beenklachten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom appellante niet als duurzaam arbeidsongeschikt moest worden aangemerkt. In de tussenuitspraak van de rechtbank werd vastgesteld dat er behandelopties voor appellante waren, maar dat het Uwv niet had aangetoond dat er sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante ten tijde van belang niet duurzaam was. De Raad heeft daarbij verwezen naar de rapporten van deskundigen en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die hadden aangegeven dat er behandelopties waren en dat een herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid mogelijk was. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de procedures in belangrijke mate betrekking hadden op dezelfde kwestie en er geen sprake was van extra spanning of frustratie die een hogere schadevergoeding rechtvaardigde.