ECLI:NL:CRVB:2019:617
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onterecht opgelegde maatregel bij niet meewerken aan arbeidsinschakeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet, had een re-integratietraject gevolgd en een proefplaatsingsovereenkomst getekend. Echter, de appellant weigerde in het weekend te werken, wat leidde tot een maatregel van 100% verlaging van zijn bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Breda. Het college stelde dat de appellant niet voldeed aan zijn arbeidsverplichtingen, omdat hij niet in het weekend wilde werken. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat de appellant op de hoogte was van de verplichting om ook in het weekend te werken. De Raad stelde vast dat de proefplaatsingsovereenkomst geen expliciete afspraken over weekendwerk bevatte en dat het college niet kon bewijzen dat de appellant hiervan op de hoogte was. Hierdoor was de maatregel onterecht opgelegd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant gegrond. Het college werd veroordeeld in de kosten van de appellant, die in totaal € 2.560,- bedroegen, en moest het griffierecht van € 170,- vergoeden.