In deze zaak heeft appellante, die als hoofdcassière bij een supermarkt werkte, zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat zij met ingang van 13 juni 2012 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een periode van uitkeringen op basis van andere wetten, heeft appellante zich opnieuw ziek gemeld per 3 juli 2013 en werd zij in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering. In 2015 heeft het Uwv een onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat appellante 0% arbeidsongeschikt was, en heeft het haar uitkering per 13 juli 2015 beëindigd. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij gegronde redenen had om niet mee te werken aan het onderzoek door een deskundige. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar appellante heeft in hoger beroep volgehouden dat de onderzoeksopzet van het Uwv onzorgvuldig was. De Raad heeft vastgesteld dat appellante inmiddels had meegewerkt aan een onderzoek door een psychiater en dat het Uwv het besluit van 12 mei 2015 volledig moest heroverwegen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep gegrond verklaard, met de opdracht aan het Uwv om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij zowel de medische als de arbeidskundige grondslag per datum in geding moet worden getoetst. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.