ECLI:NL:CRVB:2019:576
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet-gemelde gezamenlijke huishouding en de rechtsgeldigheid van afgelegde verklaringen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante, die sinds 10 december 2006 bijstand ontvangt, heeft in hoger beroep de intrekking van haar bijstand aangevochten. De intrekking was gebaseerd op het feit dat zij een gezamenlijke huishouding zou voeren met haar ex-partner, X, wat zij niet had gemeld. De Raad heeft vastgesteld dat de appellante en X in de te beoordelen periode, van 10 december 2006 tot 20 oktober 2016, samenwoonden en dat de appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door dit niet te melden.
De Raad heeft ook de verzoeken van appellante om aanhouding van de zaak afgewezen, omdat de gestelde psychische druk tijdens het verhoor niet leidde tot de conclusie dat de verklaring van appellante ongeldig was. De Raad heeft geoordeeld dat de verklaring van appellante, die zij ondertekend had, als juist moest worden beschouwd. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de rechtbank de beroepen tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.