ECLI:NL:CRVB:2019:571

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
17/3010 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een bijstandsaanvraag van betrokkenen, die op 31 augustus 2015 hun aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) hebben ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard heeft de aanvraag op 16 december 2015 afgewezen, omdat betrokkenen niet voldaan hebben aan hun inlichtingenverplichting. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd, maar de rechtbank heeft het beroep van betrokkenen gegrond verklaard en het college veroordeeld in de proceskosten van betrokkenen tot een bedrag van € 990,-.

Het college heeft hoger beroep ingesteld, waarbij het zich enkel heeft gericht op de proceskostenveroordeling. De Raad heeft vastgesteld dat betrokkenen niet tijdig de gevraagde bankafschriften hebben overgelegd, wat heeft geleid tot de afwijzing van hun aanvraag. De rechtbank had geoordeeld dat het college gerechtigd was om deze afschriften op te vragen, maar betrokkenen hebben in beroep jaaroverzichten overgelegd, waaruit bleek dat zij hun financiële situatie voldoende duidelijk hadden gemaakt. De Raad oordeelt dat het aan betrokkenen zelf te wijten is dat zij beroep moesten instellen, omdat zij de benodigde documenten niet tijdig hebben ingediend. Hierdoor is de Raad van oordeel dat de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover het college is veroordeeld in de proceskosten van betrokkenen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is openbaar gedaan op 19 februari 2019.

Uitspraak

17.3010 PW, 17/3011 PW, 18/4360 PW

Datum uitspraak: 19 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 maart 2017, 16/6904 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard (college)
[betrokkene 1] (betrokkene 1) en [betrokkene 2] (betrokkene 2), beiden te [woonplaats]
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld en op verzoek van de Raad een nader stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2019. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. M.H. Moberg. Betrokkenen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkenen hebben zich op 31 augustus 2015 gemeld om een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) in te dienen. Zij hebben de aanvraag op 30 september 2015 ingediend. Op verzoek van het college hebben betrokkenen, na een geboden hersteltermijn, gegevens overgelegd, waaronder bankafschriften. Daarbij ontbraken onder meer afschriften van een bankrekening van betrokkene 2 eindigend op [nummer] (bankrekening).
1.2.
Bij besluit van 16 december 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 juli 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat betrokkenen de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden, omdat zij geen duidelijkheid hebben verschaft over hun financiële situatie en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak. Daarbij heeft de rechtbank het college tevens veroordeeld in de kosten van betrokkenen in beroep tot een bedrag van € 990,-.
3. Het college heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Gelet op het verhandelde ter zitting is het hoger beroep beperkt tot de veroordeling van het college in de kosten van betrokkenen in beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat betrokkenen niet binnen de gestelde termijn hebben voldaan aan het verzoek van het college om gegevens, waaronder afschriften van de bankrekening over te leggen. Zij hebben ook in bezwaar de afschriften van de bankrekening niet overgelegd, waarna het bestreden besluit is genomen. De rechtbank heeft voor zover hier van belang geoordeeld dat het college in beginsel gerechtigd was afschriften van al hun bankrekeningen op te vragen en dat betrokkenen mede de inlichtingenverplichting hebben geschonden door dit niet te doen. Betrokkenen hebben evenwel in beroep bij de rechtbank jaaroverzichten van de bankrekening in het geding gebracht. Mede op basis van deze jaaroverzichten is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat betrokkenen hun financiële situatie voldoende duidelijk hebben gemaakt. Gelet hierop is de Raad van oordeel dat het aan betrokkenen zelf is te wijten dat zij beroep bij de rechtbank hebben moeten instellen. Indien zij de afschriften van de bankrekening of de jaaroverzichten voorafgaand aan het bestreden besluit aan het college hadden verstrekt, had dit niet hoeven te leiden tot ongegrondverklaring van hun bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag. Van de kosten die betrokkenen in verband met de behandeling van het beroep hebben gemaakt, kan dan ook niet worden gezegd dat zij deze redelijkerwijs hebben moeten maken. Vergelijk de uitspraak van 8 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD6495.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover daarbij het college is veroordeeld in de proceskosten van betrokkenen in beroep.
5. Voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het college is veroordeeld in de proceskosten in beroep van betrokkenen tot een bedrag van
€ 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2019.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) J. Smolders
md