ECLI:NL:CRVB:2008:BD6495

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4689 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage inzake bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, waarbij de bijstandsverlening aan appellant werd herzien en teruggevorderd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 juli 2008 uitspraak gedaan in deze kwestie. Appellant had niet voldaan aan een verzoek van het College om gegevens te verstrekken over zijn arbeidsovereenkomst en bankrekening, wat leidde tot de herziening van zijn bijstand. Het College had op basis van een salarisspecificatie aangenomen dat appellant een dienstverband had, maar appellant had de gevraagde informatie niet aangeleverd. Na een eerdere ongegrondverklaring van het bezwaar door de rechtbank, heeft appellant in hoger beroep nieuwe feiten ingebracht, waar het College op besloot niet tot terugvordering over te gaan. Appellant verzocht echter om vergoeding van proceskosten, wat door het College werd betwist. De Raad overwoog dat appellant zelf verantwoordelijk was voor de ontstane situatie, aangezien hij de benodigde informatie niet tijdig had verstrekt. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant, omdat deze kosten niet redelijkerwijs waren gemaakt. De uitspraak van de Raad was dat het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

06/4689 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 juni 2006, 05/4825 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H.J. Toxopeus, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Tijdens een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand, is het College op grond van een aan appellant gerichte salarisspecificatie ervan uitgegaan dat appellant een dienstverband had bij [naam bedrijf] te [vestigingsplaats] en dat dit bedrijf aan appellant loon had uitgekeerd op een ABN-AMRO bankrekening van appellant. Het dienstverband noch de betreffende bankrekening waren bij het College bekend, naar aanleiding waarvan het College appellant bij brief van 24 augustus 2004 heeft verzocht een kopie van zijn arbeidsovereenkomst alsmede de bankafschriften van de betreffende bankrekening te overleggen. Nadat appellant aan dat verzoek niet had voldaan, heeft het College bij besluit van 10 januari 2005 de bijstand van appellant herzien (lees: ingetrokken) over de periode van 22 mei 2003 tot en met 4 juni 2003 en de gemaakte kosten van bijstand over die periode van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 462,80. Aan dit besluit heeft het College ten grondslag gelegd dat appellant, door aan het College niet de gevraagde gegevens te overleggen, de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.2. Bij besluit van 27 mei 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 10 januari 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 mei 2005 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.1. Bij besluit van 21 november 2007 heeft het College, op basis van nieuwe feiten en omstandigheden, besloten niet tot terugvordering over te gaan. Hierop is namens appellant het hoger beroep ingetrokken, onder gelijktijdig verzoek om het College - op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - te veroordelen in de proceskosten van appellant.
3.2. Het College heeft dit verzoek bestreden. De nieuwe feiten en omstandigheden die voor het College aanleiding vormden de terugvordering niet langer te handhaven, zijn gelegen in de omstandigheid dat uit nader onderzoek door het College is gebleken dat het bedrijf [naam bedrijf] bij de Kamer van Koophandel niet bekend is en dat de op naam van appellant geregistreerde bankrekening bij ABN-AMRO bank ten tijde in geding niet bestond. Door evenwel gebruik te maken van een niet bestaand bankrekeningnummer heeft appellant zelf verwarring laten ontstaan over de vraag of hij recht op bijstand heeft. In die omstandigheid is geen grond gelegen het College te veroordelen in de door appellant gemaakte proceskosten, aldus het College.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
4.2. Artikel 8:75, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat de rechtbank bij uitsluiting is bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.3. De Raad staat voor beantwoording van de vraag of aanleiding bestaat het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Die vraag beantwoordt de Raad ontkennend. Daartoe overweegt hij als volgt.
4.4. Het College heeft appellant op 24 augustus 2004 schriftelijk verzocht een kopie van zijn arbeidsovereenkomst bij [naam bedrijf] alsmede de bankafschriften van de betreffende bankrekening te overleggen, aan welk verzoek appellant toen niet heeft voldaan. Eerst in hoger beroep is vervolgens gebleken dat [naam bedrijf] bij de Kamer van Koophandel niet bekend is en dat de bankrekening bij ABN-AMRO ten tijde in geding niet bestond. Indien appellant deze informatie, die bij hem reeds in augustus 2004 en dus ook ten tijde van het nemen van het primaire besluit bekend was, direct aan het College zou hebben verstrekt, zou dit niet hebben geleid tot intrekking en terugvordering van bijstand. Het is dan ook aan appellant zelf te wijten dat hij procedures bij de rechtbank en de Raad heeft moeten voeren om de intrekking en terugvordering ongedaan te maken. Van de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft gemaakt, kan dan ook niet worden gezegd dat hij deze redelijkerwijs heeft moeten maken. Hieruit volgt dat het verzoek om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant dient te worden afgewezen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:75 van de Awb af.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2008.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) L. Jörg.
OA