Uitspraak
16.7051 PW
21 oktober 2016, 16/3174 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 15 juni 2015 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Participatiewet (PW), welke was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Westland. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant beschikte over een vermogen dat boven de vrij te laten grens lag, met name door saldi op bankrekeningen die op naam stonden van zowel de appellant als zijn moeder. De situatie veranderde toen de rekeningen op 7 augustus 2015 alleen op naam van de moeder kwamen te staan.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij geen tekortschietend besef van verantwoordelijkheid had getoond, omdat hij mantelzorger was voor zijn moeder, die lijdt aan dementie. Hij stelde dat de rekeningen op zijn naam waren gezet op advies van de bank, en dat hij alleen geld opnam voor de kosten van zijn moeder. De Raad oordeelde echter dat de appellant zelf zijn vermogen had prijsgegeven door de wijziging van de rekeningen en dat hij daarmee een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid had betoond. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de appellant over de saldi op de rekeningen kon beschikken en dat hij dit vermogen bewust had prijsgegeven.
De Raad concludeerde dat de beroepsgrond van de appellant niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak bevestigd werd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.