ECLI:NL:CRVB:2019:56
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de medische geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die als natuursteenbewerker werkte, had zich op 19 januari 2015 ziek gemeld met psychische klachten en verslavingsproblematiek. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant met ingang van 5 mei 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, waaronder de stelling dat de artsen van het Uwv aspecten van zijn gezondheidstoestand hebben gemist. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De verzekeringsarts had zorgvuldig onderzoek verricht en de medische belastbaarheid van de appellant was op overtuigende wijze gemotiveerd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de beperkingen zoals vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist waren en dat er geen aanknopingspunten waren voor twijfel aan de medische geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag lagen.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak, wat betekent dat de appellant geen recht had op ziekengeld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.